ECLI:NL:CRVB:2021:3328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
19/4260 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens onvoldoende procesbelang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, dat haar een maatwerkvoorziening professionele begeleiding had verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De maatwerkvoorziening bestond uit een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 23 mei 2018 tot 22 november 2018. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante onvoldoende procesbelang had. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellante na de aanvraag die ten grondslag lag aan het bestreden besluit geen nieuwe aanvragen meer had ingediend voor begeleiding op grond van de Wmo 2015 en inmiddels was verhuisd naar een andere gemeente. De Raad overwoog dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis kan hebben. In dit geval was er geen procesbelang, omdat het pgb al was verstrekt en appellante met dit budget ondersteuning kon inkopen.

De Raad concludeerde dat de beoordeling van het hoger beroep niet zou leiden tot een uitbetaling van het pgb, en dat appellante daarom geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4260 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 september 2019, 18/2339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (college)
Datum uitspraak: 22 december 2021
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en J.P.A. Boersma en A.T. Marseille als leden
Griffier: M.E. van Donk
Ter zitting is namens appellante mr. H. Oldenhof, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.K. Kregmeier en D. Jonker.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft appellante bij besluit van 11 juni 2018, gehandhaafd bij besluit van
1 november 2018 (bestreden besluit), op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening professionele begeleiding verstrekt voor de periode van 23 mei 2018 tot 22 november 2018. Deze begeleiding is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het college heeft bepaald dat appellante voor deze periode, als overgangsperiode, met het pgb ook nog niet-professionele ondersteuning mag inkopen bij [naam] .
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het college onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij is aangewezen op professionele begeleiding.
3.2.
Het college heeft ter zitting meegedeeld dat appellante na de aanvraag die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit geen nieuwe aanvragen meer heeft ingediend voor begeleiding op grond van de Wmo 2015 en dat zij inmiddels is verhuisd naar een andere gemeente. Dit is door de gemachtigde van appellante bevestigd.
4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang
aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting betoogd dat het belang van appellante is gelegen in de omstandigheid dat niet is betaald voor de door [naam] verleende ondersteuning. Hierin is echter geen procesbelang gelegen, omdat appellante met het bij het bestreden besluit verstrekte pgb ondersteuning kan inkopen bij [naam] . Met de beoordeling van het hoger beroep kan niet worden bereikt dat het verstrekte pgb feitelijk wordt uitbetaald. De Raad is daarom van oordeel dat appellante geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Voorzitter
(getekend) M.E. van Donk (getekend) L.M. Tobé
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep