ECLI:NL:CRVB:2021:332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen onderliggende psychische stoornis was gediagnosticeerd door de behandelend sector. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts terecht geen aanvullende beperkingen heeft aangenomen in verband met de verslavingsproblematiek van appellante, omdat er geen medische informatie was die dit zou onderbouwen. Het Uwv had voldoende gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie had betrokken in haar beoordeling. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar medische beperkingen onjuist waren vastgesteld. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan door H.G. Rottier, met H.S. Huisman als griffier.