ECLI:NL:CRVB:2020:501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
17/7580 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid van een vrachtwagenchauffeur met verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een vrachtwagenchauffeur, had zich op 28 augustus 2015 ziekgemeld vanwege spijsverterings- en spanningsklachten, alsook verslavingsproblematiek. Het uitzendbureau waarvoor hij werkte, dat eigenrisicodrager is voor de Ziektewet, heeft hem ziekengeld uitgekeerd. Op 28 september 2016 heeft een bedrijfsarts van het uitzendbureau geoordeeld dat appellant weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellant vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek en de oordelen van de verzekeringsarts als zorgvuldig heeft beoordeeld. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn verslaving en andere gezondheidsklachten hem belemmerden in zijn werk. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat appellant niet geschikt was voor zijn arbeid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de verslavingsproblematiek van appellant op de datum in geding niet als een ziekte of gebrek werd aangemerkt, en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een deskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7580 ZW

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2017, 17/2464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Möller, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.A.C. Cools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als vrachtwagenchauffeur via uitzendbureau [uitzendbureau]. [uitzendbureau] is eigenrisicodrager voor de uitvoering van de Ziektewet (ZW). Appellant heeft zich op 28 augustus 2015 voor zijn werk ziekgemeld met spijsverterings- en spanningsklachten en verslavingsproblematiek. [uitzendbureau] heeft als eigenrisicodrager de uitkering ingevolge de ZW aan appellant uitgekeerd.
1.2.
Op 22 september 2016 heeft appellant door middel van een telefonisch spreekuur contact gehad met een bedrijfsarts van [uitzendbureau]. Deze arts heeft appellant per 28 september 2016 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid van vrachtwagenchauffeur. Met een formulier ‘Verzoek om een beslissing over de Ziektewet-uitkering voor eigenrisicodrager Ziektewet’ heeft [uitzendbureau] aan het Uwv gevraagd ter zake een beslissing af te geven. Bij besluit van 28 september 2016 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van deze datum geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Op verzoek van appellant heeft op 2 november 2016 een medisch onderzoek in het kader van een deskundigenoordeel plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant geschikt geacht voor zijn eigen werk van vrachtwagenchauffeur.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van het ziekengeld per 28 september 2016. Het bezwaar van appellant heeft het Uwv bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde rug- en psychische klachten en dat zij voldoende hebben gemotiveerd waarom appellant geschikt is om zijn arbeid te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eerst in februari 2017 sprake is van een klinische opname bij Novadic Kentron voor de verslavingsproblematiek van appellant. De omstandigheid dat appellant zich al rond de datum in geding voor ambulante behandeling bij Novadic Kentron had aangemeld is geen reden om appellant te volgen in zijn stelling dat zijn verslavingsproblematiek had moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Verder heeft de rechtbank in overweging genomen dat tijdens psychisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden en dat uit het deskundigenoordeel blijkt dat appellant ondanks zijn klachten in staat werd geacht op de datum in geding arbeid te verrichten. In het door appellant overgelegde psychodiagnostisch onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank evenmin te lezen dat sprake is van concrete beperkingen wegens psychische of psychiatrische problematiek. Over zijn rugklachten heeft appellant ter zitting verklaard dat deze zich vooral hebben voorgedaan na de datum in geding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant per 28 september 2016 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn alcohol- en cocaïneverslaving als ziekte of gebrek dient te worden aangemerkt en dat zijn verslaving op de datum in geding reeds noodzaakte tot klinische opname bij Novadic Kentron. Daarnaast had appellant op de datum in geding last van ernstige darmklachten en incontinentie. De combinatie van zijn klachten hebben er volgens appellant toe geleid dat hij op de datum in geding zijn eigen arbeid niet kon verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant algemene informatie van GGZ Interventie en informatie van de huisarts overgelegd. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag wordt onderschreven, evenals de overwegingen waarop dit oordeel berust.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens terecht het inhoudelijk oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat appellant per 28 september 2016 geschikt is voor zijn arbeid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt een verslaving aan verdovende middelen en/of alcohol op zich niet als een ziekte of gebrek aangemerkt. Indien echter uit die verslaving gebreken voortvloeien, dan wel indien die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling, brengt dit mee dat wel sprake is van een ziekte of gebrek (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3561). Niet gebleken is dat uit de al langere tijd bestaande alcohol- en cocaïneverslaving van appellant op 28 september 2016 gebreken voortvloeiden. Appellant heeft met zijn verslaving lange tijd gefunctioneerd als vrachtwagenchauffeur. Door de verzekeringsarts werden in het kader van het deskundigenoordeel tijdens het medisch onderzoek op 2 november 2016 geen concentratieproblemen bij appellant waargenomen die in de weg zouden staan aan het werken als vrachtwagenchauffeur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat door Novadic Kentron in een brief aan de bedrijfsarts met betrekking tot de inschrijving per 5 december 2016 weliswaar wordt gesproken over klachten van somberheid en depressie, maar behoudens de afhankelijkheid van alcohol, cocaïne en nicotine niet meer over de aanwezigheid van onderliggende psychische of psychiatrische ziektebeelden bij appellant. Evenmin worden door Novadic Kentron in die brief concentratieproblemen beschreven. Dat de verslaving van appellant op de in geding zijnde datum noodzaakte tot een klinische opname is evenmin gebleken. Eerst in februari 2017 is op verzoek van appellant tot een klinische opname besloten. Het enkele feit dat appellant van januari 2016 tot november 2016 voor zijn verslaving ambulant werd behandeld bij Novadic Kentron maakt niet dat appellant niet geschikt is te achten voor zijn arbeid als vrachtwagenchauffeur.
4.3.
Over de darmklachten wordt geoordeeld dat appellant deze klachten voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat ten tijde in geding sprake was van een kortdurende problematiek die met medicatie is opgelost, waarbij een verklarende darmziekte bij appellant niet is gediagnosticeerd en gangbaar incontinentiemateriaal zo nodig voldoende bescherming kon bieden.
4.4.
Wegens het ontbreken van de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) F.E.M. Boon