Uitspraak
PROCESVERLOOP
21/2599 WIA.
OVERWEGINGEN
(Wet WIA) aangevraagd. Hij is op 30 mei 2016 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 7 juni 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 20 april 2016 een
WIA-uitkering geweigerd, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
WGA-uitkering toegekend per 20 april 2016. In een brief van 9 juni 2021 heeft het Uwv het bestreden besluit 2 aangevuld in die zin dat de hoogte van de WGA-uitkering vanaf 20 februari 2017 nog moet worden beoordeeld aan de hand van de inkomsten uit arbeid die appellant heeft gehad.
Anders dan appellant heeft gesteld geven de bevindingen van Tilanus geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de FML van 15 maart 2021 geen juiste weergave is van zijn belastbaarheid op 20 april 2016. Daarbij wordt van belang geacht dat Greveling-Fockens de bevindingen van Tilanus bij haar onderzoek heeft betrokken en de door Tilanus gestelde beperkingen afzonderlijk heeft besproken en deugdelijk en overtuigend heeft onderbouwd waarom er geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen dan vastgesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad het aan een verzekeringsarts is om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. De aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde FML van 15 maart 2021 wordt dan ook onderschreven.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 december 2016 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 mei 2021 ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als onder overweging 6 aangegeven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 374,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.808,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.