ECLI:NL:CRVB:2021:3289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag ZEZ-uitkering op grond van artikel 4:6 Awb
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, een zelfstandige, had een aanvraag ingediend voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (ZEZ) in verband met haar bevalling op [geboortedatum zoon] 2005. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat de Wet ZEZ in 2005 nog niet bestond. Appellante had eerder al bezwaar gemaakt tegen een vergelijkbare afwijzing, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellante dat zij recht had op compensatie op basis van de Tijdelijke Regeling, die geldt voor vrouwelijke zelfstandigen die tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008 zijn bevallen. De rechtbank oordeelde echter dat appellante niet binnen deze periode was bevallen en dat de Uwv de aanvraag op goede gronden had afgewezen. De Centrale Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellante geen rechtens relevant nieuw feit of veranderde omstandigheid had aangedragen. De Raad bevestigde dat de Wet ZEZ niet van toepassing was op appellante en dat er geen aanspraak kon worden gemaakt op compensatie of een WAZO-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.