ECLI:NL:CRVB:2021:3268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag compensatie op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen voor bevallingen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, een zelfstandige, had compensatie aangevraagd op basis van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten voor haar bevalling in 2005. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de bevalling niet binnen de geldende periode viel. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij recht heeft op compensatie, omdat zij na 1 augustus 2004 zwanger was geraakt en als zij op de uitgerekende datum was bevallen, dit binnen de geldende periode zou zijn geweest. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Tijdelijke regeling specifiek betrekking heeft op bevallingen die binnen de periode van 7 mei 2005 tot 4 juni 2008 plaatsvonden. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals de datum van haar bevalling, konden hieraan niet afdoen.
De Raad heeft verder vastgesteld dat appellante op basis van het overgangsrecht van de Wet arbeid en zorg (Wazo) recht had op een Wazo-uitkering, maar dat deze uitkering kennelijk op nihil was gesteld vanwege het ontbreken van fiscale winst uit onderneming. Hierdoor was er geen sprake van een schending van het VN-Vrouwenverdrag. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.