ECLI:NL:CRVB:2021:3265
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag compensatie zelfstandigen op basis van Tijdelijke Regeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar aanvraag voor compensatie op grond van de Tijdelijke Regeling werd afgewezen. Appellante, die als zelfstandige werkzaam was, had in verband met haar bevallingen in 2005 en 2007 een aanvraag voor compensatie ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien deze uiterlijk voor 30 september 2018 moest zijn ingediend, terwijl appellante haar aanvraag pas op 17 oktober 2018 indiende. De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat de telefoongesprekken die appellante in 2016 en 2017 met het Uwv heeft gevoerd, niet kunnen worden aangemerkt als een premature aanvraag. De Raad benadrukt dat de Tijdelijke Regeling een fatale termijn kent en dat de regelgever bewust heeft gekozen voor deze termijn. De persoonlijke omstandigheden van appellante kunnen niet leiden tot een uitzondering op deze termijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.