ECLI:NL:CRVB:2021:326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
18/4009 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake zorgindicatie en toekenning van zorgpakketten onder de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren in 1991, heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de besluiten van het zorgkantoor ongegrond verklaard, waarbij het zorgkantoor aan appellante voor het jaar 2016 een modulair pakket thuis had verleend in plaats van een volledig pakket thuis. Appellante had weliswaar een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd, maar deze aanvraag was niet in behandeling genomen en er was geen nieuwe aanvraag ingediend. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor niet in strijd had gehandeld met eerdere uitspraken en dat appellante geen recht had op een pgb of meerzorg, omdat zij geen aanvragen had ingediend. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4009 WLZ, 18/4010 WLZ

Datum uitspraak: 17 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juni 2018, 17/1173 en 18/78 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Namens appellante is [naam] verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1991, heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 18 januari 2016 aan appellante voor het jaar 2016 op grond van de Wlz een volledig pakket thuis verleend. Het zorgkantoor heeft bij besluit van 2 mei 2016 het besluit van 18 januari 2016 ingetrokken en aan appellante voor het jaar 2016 op grond van de Wlz een modulair pakket thuis verleend.
1.3.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 2 januari 2017 aan appellante voor het jaar 2017 op grond van de Wlz een modulair pakket thuis verleend.
1.4.
Het zorgkantoor heeft bij besluiten van 13 april 2017 (bestreden besluiten) de bezwaren tegen de onder 1.2 en 1.3 vermelde besluiten ongegrond verklaard. Het zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat aan appellante geen persoonsgebonden budget (pgb) is verleend. Appellante heeft op 12 oktober 2015 weliswaar een pgb aangevraagd, maar deze aanvraag is bij besluit van 7 januari 2016 niet in behandeling genomen. Daarna heeft appellante geen nieuwe aanvraag voor een pgb ingediend. Evenmin heeft appellante een aanvraag voor meerzorg ingediend. Verder biedt het modulair pakket thuis meer financiële ruimte dan door de zorgaanbieder van appellante is aangevraagd en is benut. Hieruit volgt niet dat er te weinig zorguren beschikbaar zijn ten opzichte van de zorgvraag van appellante.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat de beroepen ertoe strekken dat aan appellante een pgb wordt toegekend, zo nodig aangevuld met meerzorg of een persoonlijk assistentie budget. De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4562 slaagt niet, omdat deze uitspraak over de omvang van de indicatie gaat en niet over de vorm van de geïndiceerde zorg. Bovendien heeft het zorgkantoor niet gehandeld in strijd met deze uitspraak, want bij de bestreden besluiten is het zorgkantoor uitgegaan van de in die uitspraak vastgestelde indicatie. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen aanvraag heeft ingediend voor een pgb, meerzorg of een persoonlijk assistentie budget. Ter zitting is besproken dat appellante alsnog aanvragen voor een pgb en de gewenste aanvulling kan indienen, waarna het zorgkantoor hierop zal beslissen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak, met name in rechtsoverweging 3.5, afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van de bestreden besluiten.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R. van Doorn