ECLI:NL:CRVB:2021:3251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
20/2226 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en vaststelling percentage WIA-uitkering na CVA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die eerder als productiemedewerker en orderpicker werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,61% en later op 44,52% na een herbeoordeling. Appellante was van mening dat haar beperkingen duurzaam waren en dat het Uwv haar situatie niet correct had beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er voldoende rekening was gehouden met de klachten van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een arbeidsdiagnostisch onderzoek, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak bevestigde dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren.

Uitspraak

20 2226 WIA

Datum uitspraak: 22 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2020, 19/2969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft informatie van Th. F. Senden, bedrijfsarts van 4 juni 2021 aan de Raad gestuurd.
Namens het Uwv heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 20 juli 2021 een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker en orderpicker. Op 24 augustus 2015 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 51,61%. Het Uwv heeft in bezwaar vastgesteld dat appellante vanaf 21 augustus 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en niet voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een WIA-uitkering. De loongerelateerde uitkering liep door tot de einddatum 26 december 2018.
1.2.
Na een melding van toegekomen klachten, heeft het Uwv op basis van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid bij besluit van 16 januari 2019 vastgesteld dat appellante vanaf 24 april 2018 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een medisch rapport en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2018 ten grondslag. Beperkingen als rechtstreeks gevolg van een neurologische aandoening – cerebrovasculair accident (CVA) – worden plausibel geacht. Appellante wordt onveranderd aangewezen geacht op arbeid met vaste, bekende werkwijze, onder intensieve begeleiding en met een voorspelbare werksituatie. Ten aanzien van de (toename) van klachten van het bewegingsapparaat wordt volgens de verzekeringsarts met de al reeds aangenomen beperkingen voldoende rekening gehouden met de belemmeringen zoals deze konden worden geobjectiveerd. Rekening houdend met deze klachten moet zwaar fysiek werk (zwaar tillen/dragen, duwen/trekken) worden vermeden. Een urenbeperking (ongeveer 4 uur per dag, 20 uur per week) wordt geïndiceerd geacht. De arbeidsdeskundige heeft geen voorbeeldfuncties kunnen vinden zodat appellante 100% arbeidsongeschikt is. Tot 25 december 2018 krijgt appellante een loongerelateerde WGA-uitkering en vanaf 26 december 2018 wordt dat een loonaanvullingsuitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 januari 2019 omdat zij van mening is dat haar beperkingen duurzaam zijn.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 12 november 2019 (bestreden besluit) het besluit van 16 januari 2019 herroepen en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante vanaf 24 april 2018 vastgesteld op 44,52%. Appellante behoudt de loonaanvullingsuitkering tot 1 december 2021. Dat is 24 kalendermaanden na 12 november 2019, de datum van het bestreden besluit. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 8 november 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze arts heeft op basis van de beschikbare medische gegevens geconcludeerd dat er geen reden is om een situatie van geen benutbare mogelijkheden of zwaardere beperkingen aan te nemen. In de aangegeven beperkingen valt niet of nauwelijks nog verbetering te verwachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het functieselectiesysteem nogmaals geraadpleegd om de mogelijkheden van appellante in gangbare arbeid te onderzoeken. Er zijn daarbij voldoende passende functies gevonden en het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op 44,52%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig geweest. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat de belastbaarheid van appellante onjuist is ingeschat en dat het Uwv de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 8 november 2019 naar het oordeel van de rechtbank uitgebreid ingegaan op de duurzaamheid van de beperkingen van appellante. Uit de beschikbare medische informatie blijkt van een grotendeels stabiele situatie, ook met inachtneming van het recidief CVA in april 2018, en een verbetering van het medisch beeld of van de functionele mogelijkheden is niet of nauwelijks te verwachten. Omdat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is, leidt de conclusie dat de beperkingen van appellante duurzaam zijn niet tot een IVA-uitkering. De door appellante ingediende stukken met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dateren van ruim een jaar na de datum in geding en kunnen daarom haar standpunt dat zij op 24 april 2018 meer beperkingen had niet ondersteunen. Daarbij kan aan de toekenning van een Wmo-voorziening niet die betekenis worden toegekend die appellante daaraan wenst toe te kennen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante niet geschikt zijn. In de arbeidskundige rapporten van 19 juni 2019 en 11 maart 2020 is de passendheid van de functies voldoende toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat elke zaak individueel dient te worden beoordeeld en dat een bepaalde diagnose niet steeds tot dezelfde beperkingen leidt. Voor een juiste en zorgvuldige beoordeling hadden de klachten en belemmeringen die appellante ondervindt door het Uwv in het geheel moeten worden meegenomen en/of meegewogen. Er heeft ten onrechte geen specifieke individuele beoordeling plaatsgevonden. De door appellante ingebrachte (medische) bescheiden geven voldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv en geven aanleiding voor een beoordeling door een specialistisch objectieve onafhankelijke deskundige. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van bedrijfsarts Th. F. Senden van 4 juni 2021 ingediend, die stelt dat sprake is van een verminderde belastbaarheid en adviseert om een arbeidsdiagnostisch (duur)belastbaarheidsonderzoek in een praktijksetting te laten verrichten. Volgens appellante is dat de enige manier om een goed beeld te krijgen van de omvang van haar beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht vanaf 24 april 2018 heeft vastgesteld op 44,52%.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en psychisch en lichamelijk onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft in bezwaar en in hoger beroep gerapporteerd. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen kan worden opgemaakt dat de beoordeling is toegesneden op de situatie van appellante op de datum in geding, waarbij rekening is gehouden met al haar klachten en aandoeningen, en dat niet slechts naar de diagnoses is gekeken bij het vaststellen van de beperkingen.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat met de beperkingen in de FML van 10 december 2018 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante op de datum in geding. Vastgesteld is dat appellante, ook na het tweede CVA, niet aan de criteria voor het aannemen van geen benutbare mogelijkheden voldoet. Volgens de verzekeringsarts is een verslechtering van de rugklachten onvoldoende objectiveerbaar waardoor de eerder aangegeven beperkingen voor rug belastend werk gehandhaafd worden. Ook in de cognitieve klachten worden geen duidelijke veranderingen gezien waardoor ook de beperkingen in persoonlijk functioneren en sociaal functioneren worden gehandhaafd. In verband met toegenomen klachten van vermoeidheid, passend bij het recidief CVA, wordt wel een beperking in duurbelastbaarheid aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht waarom de overgelegde gegevens geen aanleiding vormen tot het aannemen van meer beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt uit de informatie van de revalidatiearts en uit het neuropsychologisch onderzoek van 12 maart 2019 naar voren dat de beperkingen die appellante heeft vergelijkbaar zijn met die uit 2016. Hiermee is voldoende rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. Zo worden de planningsproblemen ondervangen door de beperkingen op punt 1.9.2 (aangewezen op vaste, bekende werkwijzen) en 1.9.3, (aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Toelichting graad 3: vaker instructie nodig bij verandering van werkzaamheden). Met een lager tempo is rekening gehouden door de beperkingen bij 1.9.7 (geen veelvuldige deadlines) en 1.9.8. (geen werk met hoog handelingstempo).
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding tot twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv. In reactie op de door appellante ingebrachte informatie van bedrijfsarts Senden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat de beschreven klachten in het rapport overeenkomen met de gegevens die bij Uwv bekend zijn en bij de beoordeling zijn betrokken. Evenals de bedrijfsarts acht het Uwv appellante beperkt belastbaar vanwege de gevolgen van het CVA in 2011 en het recidief CVA in 2018.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, is er geen aanleiding om arbeidsdiagnostisch onderzoek te laten verrichten zoals appellante heeft verzocht. Hieraan wordt nog toegevoegd dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9656) slechts een beperkte waarde kan worden toegekend aan de uitkomsten van een arbeidsexploratie-onderzoek naar (duur)belastbaarheid.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 december 2018 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) V.M. Candelaria