ECLI:NL:CRVB:2021:3232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
21/394 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 18 september 2017 ziek meldde wegens eczeemklachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was, rekening houdend met de beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 4 november 2021 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Hij voerde aan dat zijn belastbaarheid in de FML niet correct was vastgesteld en dat hij niet in staat was om de aangepaste werkzaamheden als productiemedewerker te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de geobjectiveerde klachten van appellant. De Raad bevestigde dat de belastbaarheid van appellant in de voor hem aangepaste werkzaamheden niet werd overschreden en dat de functie van productiemedewerker in medisch opzicht passend was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

21.394 WIA

Datum uitspraak: 8 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2021, 20/742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Yigitdol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Appellant is verschenen, vergezeld door [naam] als tolk en bijgestaan door mr. Yigitdol. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, op dat moment via de WSW werkzaam als productiemedewerker A voor gemiddeld 35,86 uur per week, heeft zich op 18 september 2017 ziek gemeld wegens eczeemklachten aan beide onderbenen.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkheden lijst (FML) van 5 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant bij de eigen werkgever heeft hervat in aangepaste werkzaamheden als productiemedewerker. Appellant zal vanaf 19 augustus 2019 de werkzaamheden uitbreiden naar 4 dagen van 7 uur per week en per 26 augustus 2019 naar 4 dagen van 8 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de FML van 5 juli 2017 geconcludeerd dat de aangepaste werkzaamheden als productiemedewerker voor 24 uur per week geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van de loonwaarde van de aangepaste werkzaamheden de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 31,38%. Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 16 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In het kader van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant onderzocht. In de tijdens de behandeling van het bezwaar van appellant overgelegde aanvullende medische stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 januari 2020 aanleiding gezien de FML aan te passen. Appellant is vanwege de medicijnen die hij gebruikt en de omstandigheid dat hij slecht slaapt tevens beperkt ten aanzien van professioneel autorijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 januari 2020 aangegeven dat uit een gesprek met de werkgever is gebleken dat appellant vanaf augustus 2019 volledig voor 32 uur per week aan het werk is, en ook volledig is hersteld. Appellant had een terugval in oktober/november 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant in ieder geval in staat kan worden geacht het aangepaste werk voor 24 uur per week duurzaam te verrichten. Bij besluit van 7 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 augustus 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft overwogen dat de klachten van appellant slechts voor een deel kunnen worden verklaard. Aan de nek, schouders en onderarmen worden geen afwijkingen geconstateerd en zijn er geen aanwijzingen voor functie- dan wel bewegingsbeperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de vaststelling van de verzekeringsartsen dat de huidaandoening rustig is. De rechtbank heeft overwogen geen reden te hebben om te twijfelen aan de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de in beroep overgelegde stukken. In de stukken van psysician assistant W.J.M. Vos heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestiging gezien voor de fysieke beperkingen die zijn vastgesteld en geconcludeerd dat deze beperkingen passen bij de bevindingen van de psysician assistant. Het huisartsenjournaal van de huisarts geeft rond de periode hier in geding geen informatie die van belang is voor de vastgestelde beperkingen. De gegevens van de psycholoog B. Kurt bevestigen, dat appellant behandeld is voor de psychische klachten, daarvan weinig profijt had en dat terecht beperkingen op psychisch belastende factoren en sociaal belastende aspecten zijn vastgesteld. Naar het oordeel van rechtbank valt de belasting in de aangepaste werkzaamheden van productiemedewerker binnen de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 8 januari 2020 vastgestelde belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij niet geschikt is voor de aangepaste werkzaamheden van productiemedewerker gedurende (op dat moment) 24 uur per week. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat geen speciaal schoeisel nodig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in oktober 2020 nog geoordeeld dat de huidaandoening bij de enkels van appellant zit. Als de schoenen voldoende ruim zijn, dan is dat voldoende. Tegen lage (schachtloze) sokken bestaat geen bezwaar. Pijnklachten aan de voet kunnen met een zachte inlegzool verlicht worden. Als de werkgever niet bereid blijft om lage veiligheidsschoenen te verstrekken dan moet appellant dit via een andere procedure aanvechten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten en dat dat hij minder belastbaar is dan in de FML van 8 januari 2020 is vastgelegd. Appellant stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn chronische arm- en polsklachten en de rug-, heup- en beenklachten. Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de in beroep overgelegde medische informatie van psysician assistant Vos en het dossier van de huisarts. Appellant stelt dat hij niet lang kan zitten vanwege de rug-, heup- en beenklachten, zodat er sprake is van een zwaardere belastbaarheid daaromtrent. Appellant acht zich niet in staat emoties van anderen te hanteren gezien zijn psychische belastbaarheid. Anders dan in de FML staat vermeld moet een energetische beperking worden aangenomen omdat appellant slaapproblemen heeft als gevolg van zijn psychische klachten. Zoals appellant in beroep naar voren heeft gebracht, is hij het er niet mee eens dat een praktische schatting is verricht. Appellant meent dat een theoretische schatting had dienen plaats te vinden. Appellant stelt in dat kader dat zijn belastbaarheid wordt overschreden binnen het aangepaste werk. In de weergave van de werkzaamheden door de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt de schijn gewekt dat er in de praktijk rekening wordt gehouden met de gezondheidspositie van appellant bijvoorbeeld door middel van rouleren. Rouleren is echter praktisch niet haalbaar en vertreden is niet mogelijk. Een pauze nemen tussendoor bij pijnklachten is in de praktijk ook niet geoorloofd. Appellant is bij een poging daartoe door de teamleider erop aangesproken dat niet meer te doen. Appellant draait voorts met de normale productielijn mee, waardoor er wordt gewerkt in een hoog handelingstempo. Dit vormt echter juist een beperking in de FML. Appellant kan medisch gezien het werkschoeisel niet dragen. Er is door werkgever geen aangepast schoeisel aangeboden, omdat die geen soelaas bieden. Daarom loopt appellant, in strijd met de Arboregels, tijdens het werk op slippers.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft desgevraagd in een rapport van 18 oktober 2021 meegedeeld dat appellant vanaf 19 augustus 2019 voor 28 uur werkzaam was en vanaf 26 augustus 2019 volledig voor 32 uur werkzaam was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geval berust de schatting onder toepassing van artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit op het aangepaste productiewerk voor 24 uur per week. Daarbij is van belang de vraag of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor de werknemer en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol. Verwezen wordt naar de door de Raad ontwikkelde rechtspraak, zoals onder meer neergelegd in de uitspraken van 18 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP8481) en 20 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4352).
4.2.
Het standpunt van appellant in hoger beroep, dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten, vormt in essentie een herhaling van wat bij de rechtbank is betoogd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv in de FML van 8 januari 2020 voldoende rekening heeft gehouden met de geobjectiveerde klachten van appellant. Daarbij is terecht overwogen dat niet is gebleken van een verkeerde vaststelling van de huidaandoening van appellant op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het in relatie tot de belemmeringen van appellant niet te belastend is om lage werkschoenen te dragen. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt moet worden geacht ook niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.3.
Dat bij de beoordeling is uitgegaan van een onjuiste omschrijving van de werkzaamheden heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Daartoe wordt onder meer verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 oktober 2020. In dit rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat appellant met de aangepaste werkzaamheden wordt belast met inpakken van suikerzakjes, stroopwafels of bami zakjes en dergelijke, maar ook doosjes in een grote doos ompakken en wegzetten, stickers plakken en dozen vouwen. Dit is zittend werk, waarbij men ook regelmatig kan vertreden. Door de leidinggevende van appellant is benadrukt dat het tempo kan worden aangepast indien dit nodig mocht zijn. In het productiewerk is er geen functie-eis om emoties van anderen te hanteren. Het werk kan gerouleerd worden langs de verschillende lijnen, waar ook verschillende handelingen plaatsvinden. Dat betekent ook dat de belasting van de handen en polsen afwisseling kent. Door de werkgever is aangegeven, en dat is ook uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige gebleken, dat de werkzaamheden met links en rechts afgewisseld kunnen worden uitgevoerd en ook dicht bij het lichaam. Men hoeft niet ver te reiken naar producten omdat men kan wachten tot de automatische aanvoer dichtbij is. Er is weinig kracht nodig met de armen en onderarmen. Wringen en draaien is ook niet aan de orde.
4.4.
Voorts is de rechtbank er terecht voldoende van overtuigd geraakt dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 8 januari 2020, de belastbaarheid van appellant in de voor hem aangepaste werkzaamheden niet wordt overschreden. Hieruit volgt dat het oordeel dat door appellant op de datum in geding feitelijk verrichte functie van productiemedewerker in de omvang van 24 uur per week in medisch opzicht passend kan worden geacht, wordt gevolgd.
De verdiensten uit deze arbeid kunnen daarnaast als representatief voor de resterende verdiencapaciteit worden aangemerkt. De gronden van het hoger beroep die gericht zijn tegen de duurzaamheid van de arbeidsverrichting van appellant in het aangepaste werk houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen. De omstandigheid dat appellant, zoals hij ter zitting van de Raad heeft aangevoerd, nadat hij volledig voor 32 uur is hervat, de omvang van zijn werkzaamheden weer heeft moeten aanpassen, maakt dat niet anders en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Winters