ECLI:NL:CRVB:2021:3232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 18 september 2017 ziek meldde wegens eczeemklachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was, rekening houdend met de beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 4 november 2021 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Hij voerde aan dat zijn belastbaarheid in de FML niet correct was vastgesteld en dat hij niet in staat was om de aangepaste werkzaamheden als productiemedewerker te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de geobjectiveerde klachten van appellant. De Raad bevestigde dat de belastbaarheid van appellant in de voor hem aangepaste werkzaamheden niet werd overschreden en dat de functie van productiemedewerker in medisch opzicht passend was. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.