ECLI:NL:CRVB:2021:323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
19/2515 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en vaststelling van de maximale periodebijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herziening en vaststelling van de maximale periodebijdrage die appellante verschuldigd is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met haar deelname aan een schuldsaneringsregeling (WSNP) en dat de hoogte van de maximale periodebijdragen per jaar onduidelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat de vordering in het WSNP-traject is ingebracht, waardoor de beroepsgrond niet slaagt. Daarnaast heeft het College voor zorgverzekeringen (CAK) de wisselende hoogte van de periodebijdragen voldoende gemotiveerd door te verwijzen naar de wisselende inkomens van appellante en haar echtgenoot. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2515 WMO15

Datum uitspraak: 17 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2019, 18/5596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.C. Engels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Namens appellante heeft mr. Engels door middel van een geluidsverbinding deelgenomen aan de zitting. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Benjida.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verstrekt waarvoor zij een bijdrage is verschuldigd.
1.2.
Bij besluit van 3 maart 2016 heeft CAK de maximale periodebijdrage vanaf periode 1 van 2016 vastgesteld op € 19,40 per vier weken. Bij besluit van 3 maart 2017 heeft CAK de periodebijdrage vanaf periode 1 van 2017 vastgesteld op € 17,50 per vier weken. Bij besluit van 1 maart 2018 heeft CAK de periodebijdrage vanaf periode 1 van 2018 vastgesteld op € 17,60 per vier weken.
1.3.
Naar aanleiding van een telefonisch contact van 26 maart 2018 van de echtgenoot van appellante heeft CAK geconstateerd dat de samenstelling van het huishouden van appellante niet juist in de administratie van CAK vermeld stond, wat gevolgen heeft voor de berekening van de maximale periodebijdrage van appellante.
1.4.
Bij besluit van 17 mei 2018 (besluit 1) heeft CAK de maximale periodebijdrage vanaf periode 5 van 2016 herzien naar een bedrag van € 210,92 per vier weken.
1.5.
Bij besluit van 17 mei 2018 (besluit 2) heeft CAK de maximale periodebijdrage vanaf periode 1 van 2017 herzien naar een bedrag van € 157,09 per vier weken.
1.6.
Bij besluit van 23 mei 2018 (besluit 3) heeft CAK de maximale periodebijdrage vanaf periode 1 van 2018 herzien naar een bedrag van € 182,30 per vier weken.
1.7.
Bij besluit van 13 juni 2018 (besluit 4) heeft CAK het over de jaren 2016 tot en met 2018 nog te betalen bedrag vastgesteld op € 4.267,55.
1.8.
Bij besluit van 14 november 2018 (bestreden besluit) heeft CAK de bezwaren tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit 4 heeft CAK gegrond verklaard in die zin dat het verschuldigde bedrag is verlaagd naar € 3.884,51, omdat de bijdrage voor de periode 5 en 6 van 2016 niet meer kon worden herzien. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante in de in geding zijnde tijdvakken moet worden aangemerkt als gehuwd. Bij het berekenen van de maximale periodebijdrage moet daarom worden uitgegaan van zowel de inkomensgegevens van appellante als die van haar echtgenoot. Omdat de periode waarover een bijdrage moet worden betaald, niet kan ingaan op een datum meer dan 24 maanden voor de datum waarop CAK de factuur met de herziene eigen bijdragen heeft verzonden, mocht slechts vanaf 13 juni 2016 de herziene eigen bijdrage in rekening worden gebracht. Deze datum valt in periode 6 van 2016. Daarom wordt de herziene eigen bijdrage eerst vanaf periode 7 van 2016 in rekening gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat wel is gesteld maar niet is gebleken dat CAK zich bij de herziene berekening van de bijdrage heeft gebaseerd op onjuiste inkomensgegevens of dat de eigen bijdrage te hoog is vastgesteld. Dat de draagkracht volgens appellante wordt overschreden, maakt niet dat sprake is van een onjuiste berekening. Niet in geschil is dat de schuld aan CAK buiten de inmiddels beëindigde schuldsaneringsregeling van appellante valt en dus in rechte afdwingbaar is. De stelling van appellante dat zij geen gebruik van de Wmo 2015 zou hebben gemaakt als zij van te voren zou hebben geweten hoe hoog de bijdrage zou zijn, kan, hoe vervelend ook, niet afdoen aan de bevoegdheid van CAK om achteraf de juiste verschuldigde bijdrage vast te stellen. Dat appellante niet wist dat zij een hogere bijdrage verschuldigd was omdat de eerder door CAK hierover verzonden brieven door haar beschermingsbewindvoerder zijn geopend, ligt in de risicosfeer van appellante en kan niet afdoen aan de bevoegdheid van CAK. Daarbij komt dat CAK zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat indien eiseres door haar gezondheid haar belangen niet (goed) kan behartigen, zij ondersteuning en hulp had kunnen inroepen van een derde die haar bij het voeren van haar administratie had kunnen bijstaan. De rechtbank heeft erop gewezen dat de invordering tijdelijk is stopgezet en dat de persoonlijke omstandigheden van appellante bij de invordering mogelijk een rol kunnen spelen.
3. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de gronden in het beroepschrift bij de rechtbank. Daarin heeft zij aangevoerd dat de maximale periodebijdragen te hoog zijn en haar financiële draagkracht overstijgen. Zij is niet vooraf op de hoogte gesteld van de bijdragen die bij haar in rekening zouden worden gebracht, laat staan van de hoogte daarvan op enig moment voorafgaand aan het afnemen van diensten in het kader van de Wmo 2015. CAK heeft niet de juiste inkomensgegevens gebruikt. Daarnaast is geen rekening gehouden met het feit dat appellante in een WSNP-traject heeft gezeten op grond waarvan geen nieuwe schulden mochten ontstaan. Recent is een schone-lei-verklaring afgegeven, wat zou dienen te impliceren dat er daarna geen vorderingen meer kunnen bestaan jegens appellante over de periode van dat traject. Omdat de vordering onder het WSNP-traject valt, dient zij buiten invordering te worden gesteld. Onduidelijk is waarom de periodebijdragen over de verschillende perioden wisselend is. CAK heeft geen rekening gehouden met de gezondheidstoestand van appellante en haar echtgenoot. Dat is onzorgvuldig.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Voor zover appellante in hoger beroep heeft verwezen naar de gronden van het beroep bij de rechtbank, komt de Raad tot geen ander oordeel dan de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen redenen genoemd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.2.
Het volgende wordt hieraan nog toegevoegd. De beroepsgrond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het gegeven dat appellante in een WSNP-traject heeft gezeten dat inmiddels is afgesloten met een schone-lei-verklaring slaagt niet, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat de vordering als vastgesteld in het besluit van 13 juni 2018 in het WSNPtraject is ingebracht.
4.3.
De beroepsgrond dat niet duidelijk is waarom de hoogte van de maximale periodebijdragen per jaar wisselt slaagt evenmin. CAK heeft bij de herziening verwezen naar de wisselende inkomens van appellante en haar echtgenoot en daarmee toegelicht waarom er sprake is van wisselende periodebijdragen. Appellante heeft niet aangegeven waarom deze motivering ondeugdelijk zou zijn. Wat verder door appellante is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en H. Benek en R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.