ECLI:NL:CRVB:2021:323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en vaststelling van de maximale periodebijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herziening en vaststelling van de maximale periodebijdrage die appellante verschuldigd is op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met haar deelname aan een schuldsaneringsregeling (WSNP) en dat de hoogte van de maximale periodebijdragen per jaar onduidelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat de vordering in het WSNP-traject is ingebracht, waardoor de beroepsgrond niet slaagt. Daarnaast heeft het College voor zorgverzekeringen (CAK) de wisselende hoogte van de periodebijdragen voldoende gemotiveerd door te verwijzen naar de wisselende inkomens van appellante en haar echtgenoot. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.