ECLI:NL:CRVB:2021:3213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
19/3189 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een individuele studietoeslag op basis van de Participatiewet en de uitleg van artikel 36b sub d PW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een individuele studietoeslag door appellante, die als voltijdstudent was ingeschreven en studiefinanciering ontving. De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht terecht was, omdat appellante in staat werd geacht het wettelijk minimumloon te verdienen, ongeacht haar studie. De Raad heeft de uitleg van artikel 36b sub d van de Participatiewet (PW) behandeld, waarbij werd benadrukt dat het niet relevant is of de aanvrager studeert, maar of deze in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. De Raad heeft de wetgeschiedenis geraadpleegd en geconcludeerd dat de door appellante voorgestane uitleg niet volgt uit de tekst van het artikel. De uitspraak bevestigt dat de individuele studietoeslag bedoeld is voor personen die niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen, en dat de wetgever niet heeft beoogd om studenten met een medische urenbeperking automatisch in aanmerking te laten komen voor deze toeslag. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3189 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 10 december 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2019, 18/3481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schröder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.S. Teunissen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 27 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet (PW). Zij stond op dat moment voor het studiejaar 2017-2018 ingeschreven als voltijd student [opleiding] aan de [universiteit] en heeft hiervoor studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs ontvangen. Op verzoek van het college heeft appellante bankafschriften en informatie van haar huisarts over haar medische beperkingen verstrekt.
1.2.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op verzoek van het college een advies uitgebracht over de vraag of appellante met haar beperkingen in staat is het wettelijk minimumloon (hierna ook: WML) te verdienen. Onder verwijzing naar de beoordeling van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft het Uwv op 24 november 2017 geconcludeerd dat appellante daartoe in staat is. Bij appellante is geen medische urenbeperking vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 augustus 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag, omdat zij met haar beperkingen in staat wordt geacht het wettelijk minimumloon te verdienen. Niet van belang is of appellante daartoe in staat is naast haar studie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat het college artikel 36b, aanhef en onder d, van de PW onjuist heeft uitgelegd en daarom ook een onjuiste onderzoeksvraag aan het Uwv heeft voorgelegd. Volgens appellante had beoordeeld moeten worden of zij naast haar studie in staat was het wettelijke minimumloon te verdienen. Dit is ook de bedoeling geweest van de wetgever. Die bedoelde een financiële compensatie te bieden voor studenten die als gevolg van een arbeidshandicap moeilijk een studie kunnen combineren met een bijbaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kern van het geschil tussen partijen is hoe artikel 36b, aanhef en onder d, van de PW, zoals dat artikelonderdeel luidde tot 1 januari 2020, moet worden uitgelegd. De vraag is of bij de vaststelling dat appellante in staat is om het wettelijke minimumloon te verdienen moet worden betrokken of zij daartoe feitelijk in staat is
naasthaar studie.
4.2.1.
Ingevolge artikel 36b, eerste lid, van de PW (tekst tot 1 januari 2020) kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele studietoeslag verlenen indien hij op de datum van de aanvraag:
a. 18 jaar of ouder is;
b. recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
c. geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft; en
d. een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.2.2.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de PW stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b. Op grond van het derde lid van artikel 8 van de PW hebben de regels, voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval betrekking op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.
4.2.3.
De in 4.2.2 bedoelde verordening is de Verordening Individuele Studietoeslag Stichtse Vecht 2017 (Verordening).
4.2.4.
In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat het college bepaalt of de aanvrager voldoet aan de criteria van artikel 36b van de PW en niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, conform artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, van de PW. Het college kan voor deze beoordeling advies bij het Uwv opvragen.
4.3.
De door appellante voorgestane uitleg, inhoudende dat het er om gaat of de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de PW
feitelijk naastzijn of haar studie in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen, volgt niet uit de tekst van artikel 36b van de PW. Dat artikel is in algemene zin geformuleerd. Het gaat erom of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Dus ten aanzien van appellante: waarbij niet van belang is of appellante studeert. Die uitleg vindt ook duidelijk steun in de wetgeschiedenis.
4.4.
De individuele studietoeslag is in artikel 36b van de PW opgenomen naar aanleiding van een amendement van de leden Van Weyenberg en Schouten. [1] In de toelichting is vermeld dat gemeenten door dit amendement de mogelijkheid krijgen om aan mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.
4.4.1.
Het amendement heeft geleid tot een gewijzigd voorstel van wet. [2] Op vragen daarover [3] in de Eerste Kamer heeft de Staatssecretaris in haar memorie van antwoord en in de nota naar aanleiding van het verslag gereageerd. [4] De staatssecretaris heeft in haar memorie van antwoord op de vraag waarom studenten met een medische urenbeperking niet in aanmerking komen voor de individuele studietoeslag vermeld:
“Doel van de studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit een bijbaan. Een bijbaan is mogelijk voor studenten met een medische urenbeperking die het WML per uur kunnen verdienen. Om deze reden is ervoor gekozen dat mensen met alleen een medische urenbeperking niet voor een studietoeslag in aanmerking komen. Verder speelt nog mee dat de huidige bepaling aansluit bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie. Het is daarom voor gemeenten mogelijk gemaakt om als is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, deze vaststelling ook te gebruiken om te bepalen of iemand op basis van dit vereiste in aanmerking komt voor de studietoeslag. Dit zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrumentarium hoeven te ontwikkelen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van deze studietoeslag.”
In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de Staatssecretaris onder meer geantwoord:
“Naar de opvatting van de regering sluiten (…) studietoeslag en loonkostensubsidie, goed op elkaar aan. Voor beide instrumenten geldt als voorwaarde dat men niet in staat moet zijn met voltijdse arbeid het WML te verdienen. Dit betekent dat mensen die per uur wel het WML kunnen verdienen en dus niet verminderd productief zijn niet in aanmerking komen voor deze instrumenten. Voor mensen met alleen een medische urenbeperking is het niet nodig dat er loonkostensubsidie kan worden verstrekt omdat zij geen verminderde productiviteit per uur hebben. Zij kunnen alleen om medische redenen niet voltijds werken, maar verdienen tenminste het WML per uur als zij gaan werken. Voor mensen met een medische urenbeperking én een verminderde productiviteit per uur kan loonkostensubsidie wel worden ingezet omdat deze mensen verminderd productief zijn. Voor de studietoeslag geldt hetzelfde. Studenten met alleen een medische urenbeperking kunnen per uur wel het WML verdienen en kunnen dus niet voor de studietoeslag in aanmerking komen omdat zij wel een bijbaan tegen tenminste WML kunnen hebben. Hier is in het amendement om redenen van eenduidigheid voor gekozen.”
4.4.2.
Naar aanleiding van verdere vragen over de individuele studietoeslag en de medische urenbeperking in de Eerste Kamer heeft de Staatssecretaris toegezegd dat er op dat punt een wetswijziging zal worden voorbereid die in een verzamelwet zal worden neergelegd. [5]
4.4.3.
In de nota van wijziging bij de Verzamelwet SZW 2015 is in artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, de aanduiding ‘met voltijdse arbeid’ geschrapt. [6] In de toelichting van de minister staat:
“In dit artikel wordt een wijziging van artikel 36b, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet voorgesteld. De wijziging wordt aangebracht als gevolg van een toezegging van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste Kamer bij de plenaire behandeling van de Invoeringswet Participatiewet. Artikel 36b is in de Participatiewet gekomen door middel van het amendement van de leden Van Weyenberg en Schouten bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Enkele leden van de Eerste Kamer constateerden dat artikel 36b niet conform de geest van het amendement was vormgegeven. Door de oorspronkelijke redactie zouden mensen met een urenbeperking niet in aanmerking komen voor de individuele studietoeslag. Dit was wel de bedoeling van het amendement. Met het voorliggende voorstel wordt artikel 36b aangepast conform de bedoeling van het amendement”.
4.5.
Vanaf 1 januari 2015 luidt de tekst van artikel 36b, aanhef en onder d, van de PW zoals deze in 4.2.1 is weergegeven. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling zoals onder 4.4 tot en met 4.4.3 is weergegeven, blijkt dat met het schrappen van de woorden ‘met voltijdse arbeid’ alleen beoogd is ook personen met een urenbeperking in aanmerking te laten komen voor een individuele studietoeslag. Appellante heeft – zoals gezegd – geen urenbeperking. Niet is beoogd de studietoeslag toe te kennen aan personen die in verband met het volgen van een studie geen voltijdse arbeid kunnen verrichten. Hieruit volgt dat het college een juiste uitleg heeft gegeven aan artikel 36b, aanhef en onder d, van de PW, zoals dat luidde ten tijde van de besluitvorming. Met ingang van 1 januari 2020 is deze bepaling gewijzigd. Het onderdeel d luidt niet meer: “een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.” Het nieuwe onderdeel d luidt: “door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven.” Deze wijziging heeft geen terugwerkende kracht en is dus in dit geval niet van belang.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en P.W. van Straalen en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2021.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) Y.S.S. Fatni

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 125
2.Kamerstukken I 2013/14, 33 161, nr. A, blz. 4 en 8
3.Kamerstukken I 2013/14, 33 161, nr. C, blz. 11 en 12 en Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. F, blz. 5 en 6
4.Kamerstukken I 2013/14, 33 161, nr. E, blz. 29 en Kamerstukken I 2013/14, 33 161, nr. G, blz. 9-11 en 14
5.Handelingen I 2013/14, 35-9-56, rechterkolom
6.Kamerstukken II 2013/14, 33 988, nr. 6, blz. 14 en 50