ECLI:NL:CRVB:2021:3135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/3108 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich had ziek gemeld met een burn-out en migraine. Appellante had aanvankelijk een uitkering ontvangen, maar deze werd beëindigd door het Uwv op basis van een beoordeling die aangaf dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet ter discussie stond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische klachten, waaronder agorafobie, onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar belastbaarheid. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van verzekerden en de noodzaak om psychische klachten adequaat te integreren in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

20 3108 ZW

Datum uitspraak: 13 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 juli 2020, 19/6342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als receptioniste. Op 6 december 2016 heeft zij zich ziek gemeld met een burn-out en migraine waarop het Uwv appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is deze uitkering voortgezet, omdat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) dan wel van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing), heeft appellante op 18 september 2018 het spreekuur van een Uwv-arts bezocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 11 november 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende. Bij afzonderlijk besluit van eveneens 10 oktober 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 4 december 2018 een WIA-uitkering wordt geweigerd omdat zij niet gedurende 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen deze besluiten heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag en een (nieuwe) FML van 15 oktober 2019.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geweest en is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medische situatie van appellante per 11 november 2018. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de in de FML van 15 oktober 2019 vastgelegde belastbaarheid. Niet is gebleken dat de belasting in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv appellante terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij niet gedurende 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft onderschat en dat zij de voor haar geselecteerde functies niet kan verrichten. Appellante heeft erop gewezen dat zij wegens haar angst- en paniekstoornis voornamelijk problemen heeft met ruimtes waarin veel mensen aanwezig zijn. Op veel dagen is het voor appellante al een hele opgave om alleen al het huis uit te gaan. Zij gaat dan ook overdag weinig het huis uit en al helemaal niet alleen. Appellante heeft veel steun nodig van haar familie om kleine dingen, zoals de boodschappen, te doen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de in de FML van 15 oktober 2019 vastgelegde belastbaarheid. Aan de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase informatie van de behandelend psycholoog bij de beoordeling heeft betrokken. Deze psycholoog heeft laten weten dat appellante agorafobie heeft en dat dit zich uit in het vermijden van het gebruik maken van (openbaar) vervoer, zich in een afgesloten ruimte bevinden, in de rij staan of zich in een menigte bevinden en alleen buitenshuis zijn. Als appellante deze situaties niet kan vermijden, ondergaat ze die volgens de psycholoog met grote angst. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat met name sitauties met veel mensen bij elkaar een trigger blijken te zijn voor appellante. Daarmee is dan ook erkend dat appellante voornamelijk problemen heeft met ruimtes waarin veel mensen aanwezig zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante om die reden beperkt geacht voor het werken in een werkomgeving met veel mensen dicht op elkaar. Overigens is appellante gelet op haar persoonlijkheidsstructuur aangewezen op een voorspelbare werksituatie. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ernst van de agorafobie dan wel angst- en paniekklachten onvoldoende heeft onderkend.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht dat voor geen van de functies geldt dat er gewerkt wordt in een werkomgeving met veel mensen dicht op elkaar.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi