ECLI:NL:CRVB:2021:3072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlaging Wajong-uitkering en geschiktheid van arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2019. De zaak betreft de verlaging van de Wajong-uitkering van appellante van 75% naar 70% van het minimumloon, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is doorgevoerd. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak op 1 juli 2021 geoordeeld dat appellante de taak handmatig afwassen niet kan uitvoeren, omdat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellante met haar zichtbeperking aan de taakspecifieke eisen kan voldoen. Het Uwv is opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, maar heeft dit niet gedaan. De Raad concludeert dat het Uwv geen andere passende taak voor appellante kon selecteren, waardoor appellante op 1 januari 2018 niet beschikte over arbeidsvermogen zoals bedoeld in de Wajong 2015.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het besluit van 7 februari 2017 is herroepen, en de Wajong-uitkering van appellante wordt met ingang van 1 januari 2018 vastgesteld op 75% van de grondslag. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.870,- en dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.