ECLI:NL:CRVB:2021:1585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
19/4325 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellante met zichtbeperking

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2021, met zaaknummer 19/4325 WAJONG-T, wordt de verlaging van de Wajong-uitkering van appellante van 75% naar 70% van het minimumloon besproken. Appellante, die lijdt aan het syndroom van Morsier en een zeer beperkte visus heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat haar arbeidsvermogen toekent. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat is de taak handmatig afwassen uit te voeren, gezien haar zichtbeperking. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante alleen grotere voorwerpen kan onderscheiden en dat haar dagelijkse activiteiten niet voldoende zijn om te concluderen dat zij de taak kan uitvoeren. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

19.4325 WAJONG-T

Datum uitspraak: 1 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 september 2019, 17/7270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M.M. Verwijmeren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 20 mei 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verwijmeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1975, is bekend met het syndroom van Morsier en heeft een zeer beperkte visus. Appellante heeft met ingang van [geboortedag] 1993 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en met ingang van 1 juli 1999 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 13 december 2016 heeft het Uwv aan appellante laten weten dat een herbeoordeling van haar uitkering zal plaatsvinden en appellante verzocht de meegestuurde vragenlijst ingevuld te retourneren. Op deze vragenlijst heeft appellante vermeld dat zij naast haar beperkte visus (een zichtvermogen van 5% en nystagmus) ook last heeft van osteoporose (slechte rug) en een angststoornis. Na arbeidskundig onderzoek, waarbij overleg met een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden, heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellante de taak handmatig afwassen (0303) kan uitvoeren. Bij besluit van 7 februari 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajonguitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 februari 2017. In bezwaar is er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 17 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld. In de tussenuitspraak van 15 maart 2019 heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft omdat volgens de rechtbank uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet op genoegzame wijze kan worden afgeleid dat appellante, rekening houdend met haar visusbeperking en met inachtneming van de bij de taak beschreven hygiëne-eisen, in staat is de taak handmatig afwassen op adequate wijze te verrichten. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen door een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eventueel een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over te leggen waarin dat wordt toegelicht.
2.2.
Het Uwv heeft van de gelegenheid om het gebrek te herstellen gebruik gemaakt en een rapport van 25 april 2019 ingediend.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven, dat de proceskosten worden vergoed en het Uwv het griffierecht aan appellante vergoedt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 25 april 2019 alsnog inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante op 1 januari 2018 in staat was de taak handmatig afwassen op adequate wijze te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit laatstgenoemd rapport kan worden afgeleid dat het gaat om het afwassen van etensbakken en niet van kattenbakken. Zij acht etensbakken afdoende contrasterende voorwerpen die op vijf tot tien centimeter kunnen worden gecontroleerd. Dat appellante de taak handmatig afwassen op 1 januari 2018 niet kon verrichten door osteoporose en psychische klachten is de rechtbank onvoldoende gebleken. Omdat het Uwv in beroep alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom appellante over arbeidsvermogen beschikt, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1.
Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft, zodat zij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Zij is niet in staat de taak handmatig afwassen uit te voeren. Volgens appellante gaat het bij deze taak eveneens om het ophalen, legen, afwassen en reinigen van kattenbakken met daarin ontlasting en moet een visuele controle worden uitgevoerd, waartoe zij door haar zeer beperkte visus en osteoporose niet in staat is. Verder heeft appellante aangevoerd dat het ook gaat om het terugzetten van de etensbakken en kattenbakken in de dierenverblijven, wat volgens haar door haar zeer beperkte zicht gevaarlijke situaties kan opleveren omdat zij de dieren niet kan onderscheiden. Appellante heeft verder gewezen op het gevaar van bacteriële infecties omdat zij met haar gezicht zo dicht op het af te wassen, te ontsmetten en te controleren voorwerp moet zitten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 april 2019, 14 mei 2020 en 15 april 2021.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante desgevraagd bevestigd dat in hoger beroep alleen in geschil is of appellante de taak handmatig afwassen (0303) kan uitvoeren. Niet in geschil is dat appellante vier uur per dag belastbaar is, ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat zij basale werknemersvaardigheden heeft.
4.3.
Appellante wordt gevolgd in haar standpunt dat zij de taak handmatig afwassen niet kan uitvoeren. Daartoe is het navolgende van belang.
4.4.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november2017 blijkt dat appellante een zeer slechte visus heeft. Zij is aan haar rechteroog technisch gesproken blind (niet te meten) en het zicht aan haar linkeroog is vijf procent. Alleen grotere voorwerpen die sterk contrasteren kunnen makkelijk onderscheiden worden. Kleinere details kunnen onderscheiden worden als appellante het voorwerp dicht (5-10 cm) bij haar ogen brengt. Hierdoor is het blikveld flink beperkt. Ook dient appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een vaste bekende omgeving te werken zodat ze weet waar ze op moet letten en waar alle relevante zaken te vinden zijn. Verder staat in het rapport dat appellante zelfstandig haar huishouden doet, maar dat zij volgens haar moeder niet goed kan zien of ze overal heeft gestofzuigd en of de vaat voldoende schoon is. In de taakomschrijving handmatig afwassen (0303) staat welke taakspecifieke eisen (arbeidsverrichtingen) in deze taak moeten worden uitgevoerd. Dat zijn onder meer het legen en afwassen van vuile etensbakken van honden en katten, speeltjes en – anders dan waar de rechtbank van is uitgegaan – kattenbakken. In het rapport van 3 februari 2017 van de arbeidsdeskundige staat dat appellante moet controleren of de afgewassen bakken schoon zijn. Gelet op de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 april 2019, 14 mei 2020 en 15 april 2021 is appellante in staat de controle van de afgewassen voorwerpen uit te voeren door ze op vijf tot tien centimeter bij haar ogen te houden. In dat verband is nog opgemerkt dat de bakken met het vuile grit en ontlasting eerst worden geleegd in de prullenbak voordat het schoonmaken, eventueel desinfecteren en visuele inspectie aan de orde is. Ook het terugplaatsen van deze voorwerpen in de verblijven van de dieren is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderdeel van de taak.
4.5.
Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat appellante met haar zichtbeperking aan de taakspecifieke eisen kan voldoen en de taak handmatig afwassen kan uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante door haar zichtbeperking slechts grotere voorwerpen die sterk contrasteren (bijvoorbeeld door middel van kleur) kan onderscheiden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen kleinere details worden onderscheiden als appellante het voorwerp op een afstand van vijf tot tien centimeter voor haar ogen brengt. De omstandigheid dat appellante in staat is haar eigen huishouden bij te houden, huisdieren te verzorgen en zelfstandig boodschappen te doen, is onvoldoende om te oordelen dat appellante de taak kan uitvoeren. Het Uwv heeft bij de beoordeling of de taak passend is aansluiting mogen zoeken bij de activiteiten in het dagelijks leven van appellante. Met de (sterke) zichtbeperking van appellante, afgezet tegen de taakspecifieke eisen levert dat in dit geval echter onvoldoende onderbouwing van de passendheid van de taak op. Het is niet navolgbaar dat van appellante verwacht wordt dat zij na het afwassen van de bakken, met name de kattenbakken, deze ter controle op vijf tot tien centimeter van haar ogen brengt. Het inspecteren van de bakken is immers noodzakelijk om te controleren of deze inderdaad schoon zijn geworden. Het is dan ook niet uitgesloten dat appellante bij het uitvoeren van de visuele inspectie geconfronteerd wordt met mogelijk achtergebleven ontlasting, urineresten of ander vuil op slechts vijf tot tien centimeter van haar ogen en gezicht. Daarnaast moet appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een vaste bekende omgeving werken zodat ze weet waar op te letten en waar alle relevante zaken te vinden zijn. Gelet hierop is het ook niet passend dat appellante de afgewassen voorwerpen in de kooi of kamer moet terugplaatsten, nu de dieren daarin los rondlopen en zij die door haar zeer beperkte zicht nauwelijks zal kunnen onderscheiden.
4.6.
Uit 4.3, 4.4 en 4.5 volgt dat het bestreden besluit niet van een toereikende arbeidskundige onderbouwing is voorzien. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters