ECLI:NL:CRVB:2021:3019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
19/357 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van psychische en verstandelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat het niet voldoende gemotiveerd was dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Betrokkene, die psychische klachten en een verstandelijke beperking heeft, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat er geen urenbeperking van toepassing was, gezien de psychische stoornissen van betrokkene.

Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een psychose. Betrokkene heeft echter een psychodiagnostisch onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat zij lijdt aan een waanstoornis en een licht verstandelijke beperking. De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd, die concludeerde dat betrokkene niet in staat is om 8 uur per dag te werken en dat haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moeten worden aangepast.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv ten onrechte had beslist dat betrokkene vanaf 10 november 2017 geen recht had op een WIA-uitkering. De deskundige had overtuigend aangetoond dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de deskundige. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

19.357 WIA, 19/1405 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 november 2018, 18/3611 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 2 december 2021
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.A.L. Timmermans, advocaat, incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een reactie gegeven op de door betrokkene ingezonden nadere stukken en een verweerschrift ingediend naar aanleiding van het incidenteel appel van betrokkene.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Timmermans.
Het onderzoek is heropend na de zitting, waarna de Raad psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 4 mei 2021 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze gegeven op het deskundigenrapport. De Raad heeft in de zienswijze van het Uwv aanleiding gezien de deskundige te vragen om een reactie. De deskundige heeft op 20 juli 2021 aanvullend gerapporteerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker bij [Naam B.V.] B.V. voor gemiddeld 33,28 uur per week. Op 10 november 2015 heeft betrokkene zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van verslavingsproblematiek, stemmingswisselingen en in periodes ook van rand psychotische verschijnselen. De verzekeringsarts heeft betrokkene belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 19 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd aan betrokkene met ingang van 10 november 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 april 2018, een gewijzigde FML van 5 april 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 april 2018 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen om binnen zes weken nadat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. Aan dat oordeel heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voor wat betreft het niet aannemen van een urenbeperking onvoldoende gemotiveerd. Ook is onvoldoende gebleken dat het medisch onderzoek op dit punt zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de stukken volgt dat betrokkene al enige tijd kampt met een (ernstige) psychische stoornis, met psychoses of psychotische symptomen. Ze heeft achterdochtige gedachten, hoort stemmen en heeft hallucinaties. Daarnaast stelt betrokkene dat er sprake is van energetische beperkingen omdat ze oververmoeid is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in algemene zin aangegeven dat een urenbeperking conform de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ niet aan de orde is, terwijl de aandoening ‘psychose’ expliciet in deze standaard is opgenomen. Hij is daarbij niet ingegaan op de specifieke situatie van betrokkene en heeft niet concreet toegelicht waarom de psychische stoornis van betrokkene met psychoses en de gestelde energetische beperkingen niet kan leiden tot een urenbeperking vanwege een stoornis in de energiehuishouding of preventief in de zin van de genoemde standaard.
2.3.
Ten aanzien van de stelling van betrokkene dat zij zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat zij geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft, heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij psychisch niet zelfredzaam is in de zin van artikel 2, vijfde lid, onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
3.1.1.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit voor wat betreft het niet aannemen van een urenbeperking onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Volgens het Uwv is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van de aandoening ‘psychose’, terwijl uit het dossier niet blijkt dat hiervan sprake is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2019. Deze verzekeringsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat bij betrokkene geen sprake is van psychose, maar van rand psychotische verschijnselen bij middelengebruik, zodat voldoende is onderbouwd dat geen sprake is van een urenbeperking.
3.1.2.
In reactie hierop heeft betrokkene een psychodiagnostisch onderzoek van juni 2018 van een basispsycholoog verbonden aan GGz Breburg – Novadic Kentron in geding gebracht. Deze basispsycholoog heeft geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een waanstoornis, verslavingsproblematiek en een licht verstandelijke beperking.
3.1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 juli 2020 zijn standpunt gehandhaafd dat uit de voorgeschiedenis is gebleken dat bij betrokkene geen psychose in engere zin is vastgesteld, maar enkel rand psychotische verschijnselen zijn bemerkt die bij betrokkene strikt samenhangen met middelengebruik. Daarom leidt het psychodiagnostisch onderzoek niet tot een ander inzicht en het aannemen van meer beperkingen en dus ook niet tot het aannemen van een urenbeperking.
3.2.1.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat zij sterk wisselend belastbaar is en in de periodes dat zij middelen gebruikt volledig disfunctioneert.
3.2.2.
Volgens het Uwv blijkt uit de overgelegde medische informatie en de rapporten van de verzekeringsartsen niet dat sprake is van een dusdanige psychische stoornis dat betrokkene niet zelfredzaam is in de situaties als vermeld in artikel 2, vijfde lid, onder d, van het Schattingsbesluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd betrokkene met ingang van 10 november 2017 een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Op grond van het door betrokkene ingebrachte rapport diagnostisch onderzoek van GGz Breburg – Novadic Kentron van juni 2018 en de daarin genoemde diagnoses is bij de Raad twijfel ontstaan over de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 5 april 2018. De Raad heeft hierin aanleiding gezien om psychiater I.S. Hernandez- Dwarkasing als deskundige te benoemen.
4.3.
De deskundige heeft in haar rapport van 4 mei 2021 geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, licht tot matig, met een psychotische kwetsbaarheid, die geluxeerd wordt door drugsgebruik. De psychotische kwetsbaarheid met psychotische episodes valt binnen het kader van schizofreniforme stoornis en tevens wordt een stoornis in gebruik van cocaïne en cannabis, matig tot ernstig aanwezig geacht. Op de datum in geding waren deze psychiatrische stoornissen ongewijzigd aanwezig, aangezien hulpverlening geen effect had gehad en betrokkene haar leefstijl niet had aangepast. Het drugsgebruik was op de datum in geding fors aanwezig. Gelet op de verstandelijke beperking kan betrokkene cognitief een geringe mate van complexiteit aan. Daarnaast is er een geringe zelfredzaamheid op sociaal en praktisch gebied, waarbij de invloed van middelengebruik niet is meegerekend in de bepaling van de beperkingen. De deskundige acht het geïndiceerd de FML aan te vullen met bijkomende beperkingen in het persoonlijk functioneren binnen de items: concentreren van de aandacht, herinneren, handelingstempo en inzicht in eigen kunnen, mits de complexiteit zeer beperkt is. De deskundige acht beperkingen in het sociaal functioneren aanvullend aanwezig op de items: uiten van eigen gevoelens. Gezien de licht tot matige verstandelijke beperking, de persisterende, wisselende mate van ernst van de psychotische verschijnselen en het drugsgebruik, wordt vanuit psychiatrisch perspectief niet waarschijnlijk geacht dat betrokkene in staat geacht moet worden om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Indien betrokkene adequaat wordt behandeld, waarna het drugsgebruik waarschijnlijk evident zal afnemen, acht de deskundige een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week waarschijnlijk. Zonder adequate behandeling is een urenbeperking van maximaal 2 uur per dag en 10 uur per week het hoogst haalbaar. De deskundige heeft tevens geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een situatie dat zij niet zelfredzaam is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit. Betrokkene is bekend met een licht tot matige verstandelijke beperking, is wel zelfstandig in haar zelfzorg, maar is in alle levensgebieden afhankelijk van hulpverlening. De deskundige heeft daarbij verwezen naar het op haar verzoek bij betrokkene verrichte neuropsychologisch onderzoek.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 26 mei 2021 betoogd dat het standpunt van de deskundige, dat de psychotische kwetsbaarheid met psychotische episodes binnen het kader van de schizofreniforme stoornis valt, niet juist is. Volgens de criteria waaraan een schizofreniforme stoornis moet voldoen in de DSM-V (uit handboek voor classificatie van psychische stoornissen voor DSM-V, pagina 171-172) staat daar onder het D-criterium dat de stoornis niet kan worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel (zoals een drug of medicatie). Dit betekent dat drugsgebruik een schizofreniforme stoornis uitsluit. Uit het onderzoek wordt ook duidelijk dat bij abstinentie de stemmen verdwijnen en ook de rand psychotische verschijnselen. Ook hieruit volgt dat de diagnose schizofreniforme stoornis niet aan de orde is. Nu deze diagnose wegvalt, is de onderbouwing dat er sprake is van een uitzondering als gevolg van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, waardoor betrokkene volledig arbeidsongeschikt zou moeten worden beschouwd, niet meer aan de orde.
4.5.
De Raad heeft de deskundige verzocht om een reactie op het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Op 20 juli 2021 heeft de deskundige aanvullend gerapporteerd. De deskundige heeft erop gewezen dat de DSM-V een classificatie systeem is met criteria om psychische stoornissen te classificeren. De psychopathologie kan echter het beste worden begrepen uit de beschrijvende diagnose die in de conclusie van het rapport staat vermeld. Bij betrokkene is primair sprake van een licht tot matige verstandelijke beperking, waarbij zij naast de deficiënties in intellectuele zin, ook deficiënties in adaptieve vermogens heeft die beginnen gedurende de ontwikkelingsperiode (DSM-V Verstandelijke beperking, verstandelijke ontwikkelingsstoornis). Volgens de deskundige kan betrokkene niet voldoen aan de ontwikkelings- en sociaal-culturele standaarden van persoonlijke onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid. Zonder blijvende ondersteuning beperken de deficiënties in het aanpassingsvermogen van het functioneren in een of meer aspecten van het dagelijks leven, waaronder communicatie, deelname aan het maatschappelijk leven, schools of beroepsmatig functioneren, en persoonlijke onafhankelijkheid thuis of in de directieve omgeving. Als de draagkracht overschreden wordt door psychosociale stress (ongeluk, zwangerschap, opvoeding van kind, wonen en werken) ontstaan psychische klachten, waaronder psychotische episodes. Het drugsgebruik is een bijkomende sterk belastende factor sinds de pubertijd, die de bestaande kwetsbaarheid vanuit de verstandelijke beperking verder ondermijnt en wordt mede als zelfmedicatie gebruikt. Hierdoor worden de psychotische episodes continu geluxeerd en onderhouden door het drugsgebruik en deze komen ook voor in drugsvrije periodes, gezien de kwetsbaarheid vanuit de verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Er is volgens de deskundige geen reden om aan te nemen dat de psychotische symptomen alleen aan de fysiologische effecten van drugsgebruik zijn gerelateerd, zoals aangegeven in het D-criterium van de schizofreniforme stoornis van de DSM-V, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige daarom geen aanleiding gegeven de conclusies en beantwoording van de vragen aan te passen.
4.6.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287) dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle aanwezige medische informatie bestudeerd, betrokkene psychiatrisch onderzocht en aanvullend neuropsychologisch onderzoek laten verrichten. De deskundige heeft in haar rapport de bevindingen van de onderzoeken nauwkeurig weergegeven. Naar aanleiding van het commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige gemotiveerd toegelicht waarom zij hierin geen aanleiding heeft gezien haar conclusies en beantwoording van de vragen te wijzigen.
4.7.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt. Het incidentele hoger beroep van betrokkene slaagt wel. Uwv heeft ten onrechte beslist dat betrokkene vanaf 10 november 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Uit het rapport van de deskundige volgt dat betrokkene vanaf 10 november 2017 geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft op grond van artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit en daarom vanaf die datum volledig arbeidsongeschikt is.
4.8.
De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij het Uwv is opgedragen om binnen zes weken nadat die uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit op bezwaar te nemen op het bezwaar met inachtneming van die uitspraak. De Raad zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen. Het Uwv zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in zijn uitspraak heeft overwogen.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.618,- (1 punt voor het incidenteel hoger beroep, 1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek, waarde per punt € 748,- en wegingsfactor 1).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het Uwv is opgedragen om binnen zes weken nadat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in zijn uitspraak heeft overwogen;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 2.618,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M.C.G. van Dijk