ECLI:NL:CRVB:2021:2987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
18/4066 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 juni 2018 uitspraak deed in een geschil over de toekenning van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant, geboren in 1993, heeft psychiatrische aandoeningen en heeft bij het college van burgemeester en wethouders van Waterland een aanvraag ingediend voor hulp. Het college heeft op 25 april 2017 een maatwerkvoorziening verstrekt, die onder andere bestond uit begeleiding door niet-professionele en professionele hulpverleners, en dagbesteding inclusief vervoer. Appellant was het niet eens met het besluit van het college en heeft bezwaar aangetekend, wat door het college op 23 oktober 2017 ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college geen objectief en zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat hij meer ondersteuning nodig heeft dan is verstrekt. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het college wel degelijk zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, inclusief gesprekken met appellant en zijn ouders, en dat het medisch advies dat aan de beslissing ten grondslag lag zorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat de verstrekte ondersteuning onvoldoende is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.4066 WMO15

Datum uitspraak: 1 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 juni 2018, 17/5268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Waterland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.W. Siebrands hoger beroep ingesteld.
Mr. R.S. Pot, advocaat, heeft zich gesteld als gemachtigde van appellant.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Namens appellant is mr. Pot verschenen, bijgestaan door de ouders van appellant, [A.] en [B.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F. Elidrissi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1993, ondervindt als gevolg van psychiatrische aandoeningen beperkingen. Appellant heeft zich bij het college gemeld voor hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en een daartoe strekkende aanvraag ingediend.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 25 april 2017 appellant op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt, bestaande uit:
- begeleiding individueel te leveren door niet-professionele hulpverleners van 16 uur per week voor de periode van 19 maart 2017 tot en met 30 april 2017;
- begeleiding individueel te leveren door niet-professionele hulpverleners van 9 uur per week en door professionele hulpverleners van 7 uur per week voor de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 december 2018; en
- dagbesteding inclusief vervoer te leveren door een professionele aanbieder van 6 dagdelen per week voor de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 december 2018.
Deze maatwerkvoorziening is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.3.
Het college heeft bij besluit van 23 oktober 2017 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2017 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan het medisch advies van 22 maart 2017 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft in dat advies vermeld dat bij appellant nog verbetering in het functioneren mogelijk is. Het is in dit kader zinvol om professionele hulpverlening bij de begeleiding te betrekken. Professionele distantie kan voor een extra prikkel zorgen waardoor appellant meer leert om zo zelfstandig mogelijk te kunnen leven. Volgens de medisch adviseur is voor een maximaal resultaat van begeleiding en groei naar zelfredzaamheid in de huidige leeftijdsfase van appellant passende training nodig. Het college heeft zich op basis van het advies op het standpunt gesteld dat met de verstrekte maatwerkvoorzieningen, waaronder begeleiding door professionals, appellant optimaal wordt ondersteund in zelfredzaamheid en participatie.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat het onder 1.3 vermelde medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant heeft niet geconcretiseerd en onderbouwd dat het medisch advies onvolledig of onjuist is. In het medisch advies is beredeneerd te kennen gegeven op welke wijze appellant zijn zelfredzaamheid zou kunnen vergroten. Het betoog van appellant dat daarbij de inschakeling van professionele hulpverleners niet is aangewezen, is niet onderbouwd.
3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het college geen objectief en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Appellant heeft daarnaast betoogd dat hij een grotere behoefte aan ondersteuning heeft dan is verstrekt. De ondersteuning die moet worden verleend door professionele ondersteuners kan volgens hem ook worden geboden door zijn ouders. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn psychiater van 25 maart 2020 ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat het college geen objectief en zorgvuldig onderzoek heeft verricht, slaagt niet. Het college heeft namelijk meerdere malen met appellant en zijn ouders gesproken, een huisbezoek afgelegd en de door appellant overgelegde medische informatie bij het onderzoek betrokken. Op basis hiervan heeft het college de hulpvraag van appellant in kaart gebracht en vastgesteld welke problemen hij ondervindt bij de zelfredzaamheid en participatie. Vervolgens heeft het college het onder 1.3 vermelde medisch advies laten uitbrengen om vast te stellen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat dit medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen. De medisch adviseur heeft de beschikbare medische informatie bij zijn onderzoek betrokken en een huisbezoek afgelegd in aanwezigheid van appellant en zijn ouders. De medisch adviseur heeft duidelijk en navolgbaar toegelicht dat bij appellant verbetering in het functioneren op het gebied van zelfredzaamheid mogelijk is en dat het zinvol is om professionele hulpverlening bij de begeleiding te betrekken. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep geen (medische) stukken overgelegd die doen twijfelen aan deze conclusie. De informatie uit de brief van zijn psychiater van 25 maart 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Daarin is immers als behandeldoel vermeld dat appellant kan toewerken naar meer zelfstandigheid op het gebied van werken en wonen, waarbij de ouders een stap terug kunnen doen. Om dit doel te bereiken is aan hem onder meer geadviseerd zich aan te melden voor een autisme-coach. Verder heeft appellant niet met objectieve gegevens onderbouwd dat het verstrekte aantal uren begeleiding geen passende bijdrage levert. De beroepsgrond hierover slaagt daarom niet.
4.2.
Uit wat is overwogen onder 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en D. Hardonk-Prins en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Stumpel