ECLI:NL:CRVB:2021:2984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
21/45 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA na auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich na een auto-ongeval op 27 oktober 2015 arbeidsongeschikt had gemeld. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 48,11% was, maar appellant betwistte deze beoordeling. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat er onzorgvuldig onderzoek was verricht, met name met betrekking tot zijn psychische klachten en de effecten van zijn obesitas. De Raad oordeelde dat het Uwv zich terecht had gebaseerd op de medische rapporten van de verzekeringsartsen, die zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.45 WIA

Datum uitspraak: 29 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2020, 20/962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gürses. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur voor gemiddeld 52 uur per week. Op 27 oktober 2015 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld na een auto-ongeval. Bij besluit van 14 december 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 oktober 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 47,66%. Bij beslissing op bezwaar van 14 september 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 december 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door appellant tegen deze beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 december 2020 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Per 21 juni 2018 is de loongerelateerde uitkering omgezet in een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3.
Op 18 april 2019 heeft appellant zich bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten per januari 2019 na een hartinfarct. Appellant is vervolgens op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest en deze heeft vastgesteld dat appellant per 6 februari 2019 belastbaar is met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 augustus 2019 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 48,11%. Het Uwv heeft bij besluit van 17 september 2019 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 februari 2019 is gestegen naar 48,11%, maar dat appellant ongewijzigd ingedeeld blijft in de klasse 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 24 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 31 januari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich mocht baseren op de medische rapporten van de verzekeringsartsen omdat deze op een zorgvuldige manier tot stand gekomen zijn, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat niet gebleken is dat appellant op 6 februari 2019 volledig arbeidsongeschikt was en heeft ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de FML van 22 augustus 2019 onjuist zou zijn. Wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet doen twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant de voor hem geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek naar PTSS en cannabisgebruik onvoldoende is en dat er ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten van zijn obesitas op lopen, staan en vermoeidheid. Verder heeft er ten onrechte geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden naar zijn rug-, nek- en schouderklachten. Appellant heeft ook herhaald dat hij als gevolg van zijn klachten volledig arbeidsongeschikt is dan wel meer beperkingen (inclusief een urenbeperking) heeft dan opgenomen in de FML van 22 augustus 2019. Appellant heeft verder gesteld dat hij, gelet op zijn psychische en fysieke beperkingen, de voor hem geselecteerde functies niet kan verrichten. Hij heeft er in dat kader ook op gewezen dat hij door het gebruik van medicijnen en cannabis is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, terwijl hij in de voor hem geselecteerde functies machines moet bedienen en papier moet afsnijden.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 20 september 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 februari 2019 heeft vastgesteld op 48,11%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak puntsgewijs, volledig en overtuigend gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft in beroep noch hoger beroep zijn gronden dat hij meer beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan onderbouwd met medische informatie.
4.4.
Op basis van de FML van 22 augustus 2019 heeft het Uwv appellant (onder meer) geschikt geacht voor de functies wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267060). De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Wat betreft de stelling van appellant dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn omdat daarin sprake is van werken met machines en papier afsnijden, verwijst de Raad naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 september 2021. Daarin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat in de SBC-code 267053 en de SBC-code 267060 geen sprake is van een score op item 1.9.9 en dat (dus) geen sprake is van een verhoogd persoonlijk risico. Wat betreft SBC-code 111180 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader toegelicht dat de signalering op item 1.9.9 voortkomt uit het feit dat in deze functie met een soldeerbout wordt gewerkt. Alhoewel dit een zeer gering risico van brandwonden oplevert, is dit volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een ander type risico dan de verzekeringsarts heeft bedoeld. Uit de functieomschrijving van de SBC-code 111180 blijkt weliswaar dat ook met een handsnijmachine moet worden gewerkt, maar deze machine wordt slechts incidenteel gebruikt en is niet de reden van de signalering in deze functie. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog opgemerkt dat papier afsnijden in geen van de geselecteerde functies voorkomt. Met het aanvullende rapport van 20 september 2021 is overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies (ook) wat betreft de beperking op werk zonder verhoogd persoonlijk risico passend zijn voor hem.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.S.M. van Duinkerken