ECLI:NL:CRVB:2020:3488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 47,66%. Appellant, die als chauffeur werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten en ontving een WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk en had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. De Raad beoordeelde of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende informatie beschikbaar was over de ernst van de klachten. Ook werd vastgesteld dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms en dat de FML van het Uwv correct was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen af. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het Uwv en de rechtbank.