ECLI:NL:CRVB:2021:2981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
20/2121 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WIA-uitkering op basis van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft verzoeker op 25 mei 2020 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 23 april 2020, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 november 2021 uitspraak gedaan op dit verzoek. Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden beïnvloeden, waaronder een toekenning van een Indicatie banenafspraak door het Uwv en zijn status als gedupeerde ouder in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire.

De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De eerder vastgestelde medische situatie van verzoeker is niet veranderd en de argumenten die verzoeker aanvoert, zoals de onderbewindstelling en de toekenning van een vergoeding door de Belastingdienst, zijn niet relevant voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op de datum in geding.

De Raad heeft ook benadrukt dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. De verzoeken om herziening en om schadevergoeding zijn dan ook afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

20 2121 WIA

Datum uitspraak: 29 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 23 april 2020, 19/876 en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft op 25 mei 2020 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 23 april 2020.
Het Uwv heeft op het verzoek een reactie gegeven.
Mr. M.A. van de Weerd, advocaat, heeft zich namens verzoeker als gemachtigde gesteld.
Verzoeker heeft nadere stukken ingebracht en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Weerd. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 april 2017 heeft het Uwv geweigerd om verzoeker met
ingang van 25 april 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2018 ongegrond verklaard, waarbij bepaald is dat verzoeker ingaande 9 maart 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Het beroep dat verzoeker tegen het besluit van 9 maart 2018 heeft ingesteld, heeft de
rechtbank Midden-Nederland bij uitspraak van 22 januari 2019, 18/1534, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1042), waarvan nu herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.1.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangevoerd dat het Uwv hem in het kader van de Participatiewet een Indicatie banenafspraak heeft toegekend. Dit betekent dat de conclusie, dat appellant in het kader van de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is, niet gehandhaafd kan worden. Verzoeker heeft het toekenningsbesluit van de Indicatie banenafspraak en de daaraan ten grondslag liggende medische en arbeidskundige rapporten ingediend. Daarnaast heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij in het kader van het rapport ‘Ongekend onrecht’ van 17 december 2020 van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, is aangemerkt als gedupeerde ouder en dat de Belastingdienst hem een vergoeding heeft toegekend. Als gevolg van deze problematiek is verzoeker ook onder bewind komen te staan. Hieruit volgt dat verzoeker psychisch leed is aangedaan en dat hier bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA rekening mee had moeten worden gehouden. Verzoeker heeft de onderbewindstelling en de toekenningsbeschikking van de Belastingdienst ingediend. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat de Raad zijn verzoek om uitstel van de zitting op 12 maart 2020 had moeten honoreren en gesteld dat de Raad niet alle door hem ingebrachte stukken bij de uitspraak van 23 april 2020 heeft meegewogen. Tot slot heeft verzoeker opgemerkt dat hij inmiddels een verzoek om herziening bij het Uwv heeft ingediend.
2.2.
Het Uwv heeft op dit verzoek gereageerd.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1218) dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 30 januari 2020, dat ten grondslag ligt aan de Indicatie banenafspraak, komen geen nieuwe medische feiten naar voren die betrekking hebben op de medische situatie van verzoeker op de datum in geding, 9 maart 2016. De belastbaarheid van verzoeker is in het kader van de Participatiewet ongewijzigd gebleven. Dat dit, als gevolg van de systematiek van de Participatiewet, tot een ander resultaat heeft geleid betekent niet dat een nieuw medisch feit voorligt. Ook het gegeven dat verzoeker in het kader van het rapport ‘Ongekend onrecht’ als gedupeerde is aangemerkt, levert geen nieuw feit van betekenis op voor zijn medische situatie op de datum in geding. Dit geldt eveneens voor de onderbewindstelling. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA, reeds is vastgesteld dat verzoeker psychische klachten heeft en hiervoor beperkingen zijn aangenomen. Het standpunt van verzoeker, dat de Raad zijn verzoek om uitstel van de zitting had moeten honoreren, kan gelet op het karakter van de herzieningsprocedure niet tot herziening leiden. Dit geldt tevens voor de stelling van verzoeker, dat de Raad bij de uitspraak niet alle door hem ingebrachte stukken heeft meegewogen. Daarbij wordt aangetekend dat niet vereist is dat in een rechterlijke uitspraak wordt ingegaan op alle stellingen van partijen en alle overgelegde stukken. Die stellingen en stukken zijn, ook al zijn ze niet expliciet genoemd, wel bij de beoordeling betrokken.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
4. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen, omdat artikel 8:119, tweede lid van de Awb hiervoor geen grondslag biedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekende) G.S.M. van Duinkerken