ECLI:NL:CRVB:2020:1042
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 12 maart 2014 ziek meldde met vermoeidheidsklachten, heeft een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is, rekening houdend met zijn beperkingen. Op basis van een arbeidsdeskundige beoordeling is geconcludeerd dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering per 25 april 2017. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij verdergaand beperkt was en dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan het rapport van de Landelijke Expertisebalie. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en ziet geen aanleiding om een deskundige in te schakelen of het onderzoek te heropenen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.