ECLI:NL:CRVB:2021:298
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot buitenlandbijdrage
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in Duitsland woont en een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van het CAK ongegrond werd verklaard. Het CAK had de buitenlandbijdrage voor medische zorg in Duitsland vastgesteld op een aanzienlijk bedrag, wat verzoeker betwistte. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Er was geen acute financiële noodsituatie aangetoond die door de voorlopige voorziening zou kunnen worden opgelost. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.