ECLI:NL:CRVB:2021:2951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/1745 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)

Op 26 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1745 WUV. Appellante, geboren in 1966, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 21 april 2021, waarin haar aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante na de oorlog is geboren en derhalve geen vervolging heeft ondergaan. De Wuv, die sinds 15 juli 1994 is gewijzigd, staat geen aanvragen toe van personen die tot de na-oorlogse generatie behoren.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2021 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij zich beroept op de oorlogservaringen van haar vader. De Raad overweegt dat de wetswijziging van 1994 de mogelijkheid uitsluit voor deze generatie om gelijkgesteld te worden met de vervolgde. Appellante heeft geen aanvraag ingediend voor de sluiting van de Wuv, wat een vereiste is voor het ontstaan van aanspraken. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen.

De Raad verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter H. Lagas en griffier M. Buur.

Uitspraak

21.1745 WUV

Datum uitspraak: 26 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 april 2021, kenmerk BZ011426230 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren in 1966, heeft in januari 2021 verzocht om toekenningen op grond van de Wuv en beroept zich daarbij op de oorlogservaringen van haar vader. Bij besluit van 21 januari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante is geboren na de oorlog, zodat zij geen vervolging heeft ondergaan. Verder is overwogen dat de Wuv sinds 15 juli 1994 niet meer de mogelijkheid kent om personen die behoren tot de na-oorlogse generatie met de vervolgde gelijk te stellen.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, oordeelt de Raad als volgt.
2.1.
Met ingang van 15 juli 1994 is de Wuv gewijzigd en sindsdien gesloten voor de
na-oorlogse generatie. Sinds de wetswijziging kunnen – kort gezegd – alleen de personen die tijdens de oorlogsjaren 19401945 in omstandigheden verkeerden die overeenkomst vertonen met vervolging, nog in aanmerking komen voor gelijkstelling met de vervolgde op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv.
2.2.
Appellante is ruim ná de oorlogsjaren 1940-1945 geboren. De onder 2.1 bedoelde wetswijziging staat er aan in de weg om aanvragen van personen van die generatie te kunnen honoreren als die ná de sluiting van de Wuv zijn ingediend. Het betoog van appellante dat een aanspraak al voor de inwerkingtreding van de wetswijzing van de Wuv is ontstaan dan wel het ervoor moet worden gehouden dat dat het geval is, zodat de wetswijziging de honorering van haar aanvraag niet in de weg staat, slaagt niet. Uit artikel 22 van de Wuv volgt namelijk dat aanspraken op grond van de Wuv uitsluitend kunnen ontstaan als een rechthebbende daartoe een aanvraag heeft ingediend. Appellante heeft voor de onder 2.1 genoemde sluiting van de Wuv geen aanvraag ingediend, wat een wettelijk vereiste is.
2.3.
Wat betreft het beroep van appellante op een aantal bijzondere omstandigheden is van belang dat artikel 3, tweede lid, van de Wuv al een hardheidsbepaling betreft. Toepassing hiervan is aan de orde als het niet toepassen van de Wuv een klaarblijkelijke hardheid zou inhouden. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4795) kan verruiming van het toepassingsbereik van dit artikel niet aan de orde zijn. Ook niet als een betrokkene voor de wetswijziging al voldeed aan de toen geldende voorwaarden voor aanspraken op grond van de Wuv. Dat appellante tot januari 2021 bewust, om persoonlijke redenen, heeft afgezien van een aanvraag komt voor haar rekening en kan om die reden geen onbillijkheid van overwegende aard opleveren.
2.4.
Uit 2.2 en 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur