ECLI:NL:CRVB:2021:2943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/216 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering na melding van prostitutiewerkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellante. Appellante ontvangt sinds 30 augustus 1983 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In mei 2018 ontving het Uwv een anonieme melding dat appellante prostitutiewerkzaamheden zou verrichten. Hierop heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, waarbij appellante op 21 juni 2018 is gehoord. Tijdens dit gesprek verklaarde appellante dat zij dagelijks werkte en gemiddeld zeven klanten per week ontving, wat resulteerde in een geschat inkomen van € 450,- per week. Op basis van deze informatie heeft het Uwv op 19 september 2018 besloten om de WAO-uitkering van appellante over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 juni 2018 te herzien en een bedrag van € 5.777,01 terug te vorderen, omdat deze uitkering ten onrechte was verstrekt.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat haar verklaring tijdens het gesprek onjuist was weergegeven en dat er bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onterecht maakten. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de uitkering van appellante terecht had herzien en teruggevorderd. De Raad bevestigde dat de verklaring van appellante, zoals vastgelegd in het gespreksverslag, als juist kon worden beschouwd, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

20/216 WAO
Datum uitspraak: 24 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 november 2019, 19/2372 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Namens appellante is mr. Daane Bolier verschenen. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 30 augustus 1983 een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
In mei 2018 heeft het Uwv een anonieme schriftelijke melding ontvangen dat appellante prosititiewerkzaamheden zou verrichten. Het Uwv heeft vervolgens een onderzoek verricht, waarbij appellante is gehoord door twee themaonderzoekers van de directie Handhaving van het Uwv op 21 juni 2018. In het gespreksverslag is vermeld dat appellante heeft verklaard dat zij alle dagen van de week werkt, dat zij ongeveer zeven klanten per week ontvangt, dat zij € 50,- per half uur en € 100,- per uur verdient en dat ze uitgaande van 5 x een half uur en 2 x een uur uitkomt op ongeveer € 450,- per week. De twee themaonderzoekers hebben het gespreksverslag ondertekend. Appellante heeft het gespreksverslag ondertekend voor ontvangst. Onderaan het gespreksverslag is – onder meer – het volgende vermeld:
“ - dit gespreksverlsag is een weergave van het gevoerde gesprek;
- na ontvangst van dit gespreksverslag heeft u drie werkdagen de tijd om te reageren, iets toe te voegen en/of een aanvulling te geven;
- wijzigingen in het gespreksverslag komen te staan in een aanvullend verslag;
- is na drie werkdagen van u geen reactie ontvangen? Dan ga ik ervan uit dat uw woorden in dit gespreksverslag goed zijn weergegeven.”
1.3.
Appellante heeft naar aanleiding van de rapportage op 21 juni 2018 per mail aan een van de themaonderzoekers meegedeeld dat zij niet op zaterdag en zondag werkte. Op 22 juni 2018 heeft appellante daaraan toegevoegd dat zij dus op vijf dagen werkte en ongeveer vier klanten in plaats van zeven klanten per week ontving.
1.4.
Bij besluit van 19 september 2018 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 juni 2018 op grond van haar inkomsten in deze periode herzien. De ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 5.777,01 heeft het Uwv van haar teruggevorderd, waarbij het Uwv is uitgegaan van een verdiensten per week van € 450,-. Bij besluit van 29 maart 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de beschikbare gegevens aannemelijk is dat appellante ongeveer zeven klanten per week ontving en daarmee gemiddeld een bedrag van € 450,- per week verdiende. Dit blijkt uit de verklaring die zij op 21 juni 2018 heeft afgelegd, welke gedetailleerd en voldoende concreet is. Dat appellante tijdens het gesprek erg emotioneel was, zoals zij zelf ter zitting heeft gesteld, blijkt niet uit het verslag. Blijkens het verslag heeft appellante het gesprek als prettig ervaren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de weergave van de verklaring van appellante in het gespreksverslag van 21 juni 2018 te twijfelen. De rechtbank heeft overwogen dat het vaste rechtspraak van de Raad is dat, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde en vervolgens door de betrokkene ondertekende verklaring, tenzij er zodanige bijzondere omstandigheden zijn geweest dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6004). De themaonderzoekers hebben in elkaars aanwezigheid de verklaring van appellante opgenomen en voor de verslaglegging ervan beiden getekend. Niet in geschil is dat zij door het Uwv zijn aangewezen als toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bij het toezicht van de naleving van de verplichtingen van appellante uit hoofde van de WAO gebruik hebben kunnen maken van middelen die in titel 5.2 van de Awb zijn beschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat hun positie daarmee niet in zodanige mate verschilt van medewerkers van een bestuursorgaan die op ambtseed of ambtsbelofte processen-verbaal opnemen, dat de verklaring van appellante van 21 juni 2018 terzijde moet worden gelaten. Dat appellante haar verklaring niet voor akkoord heeft ondertekend, leidt gelet op het voorgaande evenmin tot de conclusie dat de verklaring niet kan worden gebruikt. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten gezien om te oordelen dat in geval van appellante sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat er een uitzondering moet worden gemaakt. De enkele latere stelling van appellante dat zij niet zeven maar ongeveer vier klanten per week ontving en ongeveer
€ 200,- per week verdiende, heeft zij niet met objectiveerbare en verifieerbare stukken onderbouwd. Het is aan appellante om, bijvoorbeeld middels een boekhouding, aannemelijk te maken dat zij in de periode in geding recht had op een (hogere) uitkering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 juni 2018 terecht heeft gekort met de door appellante zelf (geschatte) inkomsten die zij in die periode heeft ontvangen. Tevens was het Uwv op grond van artikel 57 van de WAO gehouden de over die periode ten onrechte verstrekte uitkering van appellante terug te vorderen. Van dringende redenen op grond waarvan het Uwv van terugvordering had moeten afzien is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtspraak, zoals benoemd in de uitspraak van de Raad van 15 mei 2012, niet van toepassing is. Tijdens het gesprek met de themaonderzoekers heeft zij niet verklaard dat zij alle dagen van de week werkte en drie klanten op een dag ontving. Haar woorden zijn onjuist weergegeven in het gespreksverslag. Verder heeft appellante aangevoerd dat, indien zij binnen drie dagen geen reactie zou geven op het gespreksverslag, de themaonderzoekers ervan uit zouden gaan dat haar woorden goed zijn weergegeven in het gespreksverslag. Dit betekent dat de themaonderzoekers niet zeker waren van de juistheid van het gespreksverslag en daarom een voorbehoud hebben gemaakt.
Appellante heeft binnen een dag doorgegeven dat haar woorden niet juist waren weergegeven in het verslag. Het Uwv had hiermee rekening moeten houden. Daarbij komt dat appellante de verklaring slechts voor ontvangst heeft ondertekend. Subsidiair stelt appellante dat sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in voornoemde rechtspraak. Tijdens het gesprek met de themaonderzoekers was zij emotioneel. Zij heeft haar aanvullingen op het gespreksverslag vrijwel direct na ontvangst hiervan kenbaar gemaakt aan het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO wordt de uitkering van degene die arbeid gaat verrichten en daaruit inkomsten geniet gedurende een periode van vijf jaar niet ingetrokken of herzien, maar wordt de uitkering uitbetaald tot een bedrag ter hoogte van de uitkering die zou zijn vastgesteld als die arbeid als algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO zou zijn aangemerkt.
4.2.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uwv teruggevorderd.
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellante over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 juni 2018 heeft herzien en een bedrag van
€ 5.777,01 aan ten onrechte betaalde uitkering van haar heeft teruggevorderd. Hierbij is de vraag aan de orde of het Uwv mocht uitgaan van de verklaringen van appellante, zoals weergegeven in het gespreksverslag van 21 juni 2018.
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.5.
Hieraan wordt toegevoegd dat appellante niet gevolgd wordt in haar stelling dat gelet op de mededelingen onderaan het gespreksverslag, zoals weergegeven onder 1.2, sprake is van een voorbehoud voor wat betreft de inhoud van het gespreksverslag en dat daarom alle wijzigingen die appellante binnen de gestelde reactietermijn van drie dagen zouden moeten worden gevolgd. Deze mededelingen houden enkel in dat appellante binnen de gestelde termijn de mogelijkheid had om te reageren op het gesprekverslag. Over de vraag of de door appellante voorgestelde wijzigingen door het Uwv zouden worden geaccepteerd, is niets vermeld of afgesproken. Het Uwv was daarom niet op voorhand al gehouden de wijzigingen van apellante te accepteren. Ook de Raad is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de vaste rechtspraak, zoals weergegeven in de uitspraak van de Raad van 15 mei 2012.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) J.J.C. Vorias