ECLI:NL:CRVB:2021:2936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
19/3055 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een gesloten buitenwagen op basis van Wmo-vervoersvoorzieningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de afwijzing van een aanvraag voor een gesloten buitenwagen (Canta) door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht werd bevestigd. De appellant had de aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar het college weigerde deze omdat de appellant gebruik kon maken van andere Wmo-vervoersvoorzieningen, zoals individueel taxivervoer met begeleiding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de medische adviezen van Treve Advies zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze adviezen te twijfelen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij op medische gronden niet in staat was om gebruik te maken van individueel taxivervoer. Hij verwees naar zijn ervaringen met het openbaar vervoer en de stress die het gebruik van taxivervoer met zich meebracht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank een deskundige had moeten aanstellen, omdat de medische argumenten van de niet praktiserend arts J.R.B. Lizé niet voldoende waren meegewogen. De Raad concludeerde dat de medische adviezen van Treve niet onzorgvuldig waren en dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij niet in staat was om gebruik te maken van individueel taxivervoer.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19 3055 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 mei 2019, 18/4759 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 24 november 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Appellant is met J.R.B. Lizé (Lizé), niet praktiserend arts, verschenen, bijgestaan door mr. De Leest. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen (Canta) afgewezen, onder verwijzing naar de (medische) adviezen van Treve Advies van 22 maart 2018, 11 juli 2018 en 25 oktober 2018. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat appellant gebruik kan maken van andere
Wmo-vervoersvoorzieningen, zoals individueel taxivervoer met begeleiding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de beoordeling door Treve Advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die medische beoordeling. Appellant heeft op basis van wat hij heeft aangevoerd en de ingebrachte medische stukken in het dossier niet aannemelijk gemaakt dat hij op medische gronden geen gebruik zou kunnen maken van individueel taxivervoer. De medische klachten die appellant heeft en de beperkingen die daar uit voortkomen worden door de arts van Treve namelijk onderkend. Uit de door Lizé opgestelde stukken kan niet de conclusie getrokken worden dat het advies van Treve niet juist is. Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat individueel taxivervoer een goedkopere adequate voorziening is, zodat hij terecht het verzoek om een gesloten buitenwagen heeft afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij een groot aantal bewijzen heeft ingebracht waaruit blijkt dat hij op medische gronden geen gebruik kan maken van individueel taxivervoer. Tot begin 2017 heeft appellant gebruik kunnen maken van een bruikleenauto. Zijn echtgenote bestuurde deze auto en na haar overlijden zijn kinderen. Appellant heeft vóór de toekenning van de bruikleenauto en vanaf 2017 nare ervaringen gehad bij het gebruik van het openbaar vervoer en het individuele taxivervoer. Hierdoor roept het gebruik moeten maken van het taxivervoer stress op en kan hij bij voorvallen tijdens het vervoer agressief reageren, wat onaanvaardbare situaties oplevert. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat het probleem van appellant kan worden opgelost door een begeleider mee te nemen. Aan de stukken van Lizé had de rechtbank niet voorbij mogen gaan.
Deze arts heeft uit eigen waarneming meerdere malen kunnen zien wat er gebeurt als appellant de controle verliest. Lizé heeft met medische argumenten onderbouwd waarom hij van mening is dat het advies van de arts van Treve onjuist is. De rechtbank had een deskundige moeten aanstellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellant gebruik kan maken van individueel taxivervoer.
4.2.
In de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische adviezen van Treve Advies heeft een arts van Treve geconcludeerd dat appellant medisch gezien in staat wordt geacht om, onder begeleiding, met het individueel taxivervoer te voorzien in zijn regionale vervoersbehoefte. Deze arts heeft de conclusie getrokken dat de medische problematiek van appellant blijvend is. Op basis van deze problematiek is appellant belemmerd in het reizen met vreemden, zowel met het openbaar vervoer als met het collectief vraagafhankelijk vervoer. De arts acht het aannemelijk dat appellant bij het reizen begeleiding nodig heeft van een vertrouwd persoon. Reizen met het individueel taxivervoer acht de arts mogelijk omdat van chauffeurs van doelgroepenvervoer zoals het Wmo-vervoer, verwacht mag worden dat zij getraind zijn in het omgaan met cliënten met dit type problematiek. De begeleider kan de chauffeur op de hoogte stellen van wat wel en niet noodzakelijk is en hoe hij moet handelen of juist afstand moet nemen. Vervoer van deur tot deur is aangewezen. Appellant kan zich in een Canta niet zelfstandig verplaatsen.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het college het bestreden besluit mocht baseren op de medische adviezen van Treve. Er is namelijk geen aanleiding voor het oordeel dat deze adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De arts van Treve heeft appellant op 20 maart 2018 op het spreekuur gezien en heeft gereageerd op de door appellant overgelegde (medische) stukken. Verder zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische adviezen. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vindt de Raad geen steun om tot een ander oordeel te komen. De Raad constateert namelijk dat de arts van Treve en Lizé niet van inzicht verschillen over de medische situatie. De arts van Treve heeft de problematiek van appellant onder ogen gezien en daarmee op inzichtelijke en concludente wijze rekening gehouden. Dit brengt ook mee dat het betoog van appellant dat hij moeilijk begeleiding kan vinden niet maakt dat aan hem een Canta moet worden verstrekt omdat hij ook in een Canta gebruik zal moeten maken van een begeleider.
4.4.
Nu uit 4.2 en 4.3 volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen, hij daarvan ook gebruik heeft gemaakt, maar onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de
medisch-inhoudelijke beoordeling door Treve, bestaat ook in hoger beroep geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Uit wat onder 4.3 en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en D. Hardonk-Prins en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Stumpel