ECLI:NL:CRVB:2021:2935
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op tweevoudige kinderbijslag voor uitwonend kind met ziekte
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had vastgesteld dat appellante vanaf het tweede kwartaal van 2019 recht had op enkelvoudige kinderbijslag voor haar zoon, die uitwonend was bij zijn grootmoeder. De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen het uitwonend zijn van de zoon en zijn ziekte of gebreken. Appellante ontving tot en met het eerste kwartaal van 2019 tweevoudige kinderbijslag, maar na de verhuizing van haar zoon naar zijn grootmoeder in Haarlem, stelde de Svb dat er geen recht meer was op tweevoudige kinderbijslag. Appellante voerde aan dat de ziekte van haar zoon de reden was voor zijn uitwonend zijn, maar de rechtbank vond dat zij niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om dit te staven. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de situatie van de zoon niet de belangrijkste reden was voor zijn uitwonend zijn. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op tweevoudige kinderbijslag voor haar zoon vanaf het tweede kwartaal van 2019, en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.