Uitspraak
19.4040 AW, 19/4041 AW, 19/4042 AW, 19/4044 AW, 19/4045 AW
[appellant 3] te [woonplaats 3] (appellant 3)
[appellant 4] te [woonplaats 4] (appellant 4)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van vier appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, werkzaam bij de Veiligheidsregio Utrecht, hadden verzocht om toekenning van een overwerkvergoeding voor verrichte algemene werkzaamheden en medezeggenschapswerkzaamheden in de periode van 2010 tot en met 2016. Het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht had deze verzoeken afgewezen, met de argumentatie dat er geen sprake was van overwerk in de zin van de geldende regelgeving. De Raad oordeelde dat de appellanten niet konden aantonen dat hun werkzaamheden buiten het verplichte werkrooster om waren verricht en dat er geen geautoriseerde dienstopdracht voor overwerk was gegeven. De Raad bevestigde dat de handelwijze van het dagelijks bestuur voor alle medewerkers geldt en dat de appellanten niet benadeeld werden in hun positie vanwege hun activiteiten in de ondernemingsraad. De hoger beroepen werden verworpen en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.