ECLI:NL:CRVB:2021:2910

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
19/4040 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van overwerkvergoeding voor ambtenaren bij de Veiligheidsregio Utrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van vier appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, werkzaam bij de Veiligheidsregio Utrecht, hadden verzocht om toekenning van een overwerkvergoeding voor verrichte algemene werkzaamheden en medezeggenschapswerkzaamheden in de periode van 2010 tot en met 2016. Het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht had deze verzoeken afgewezen, met de argumentatie dat er geen sprake was van overwerk in de zin van de geldende regelgeving. De Raad oordeelde dat de appellanten niet konden aantonen dat hun werkzaamheden buiten het verplichte werkrooster om waren verricht en dat er geen geautoriseerde dienstopdracht voor overwerk was gegeven. De Raad bevestigde dat de handelwijze van het dagelijks bestuur voor alle medewerkers geldt en dat de appellanten niet benadeeld werden in hun positie vanwege hun activiteiten in de ondernemingsraad. De hoger beroepen werden verworpen en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.

Uitspraak

19.4040 AW, 19/4041 AW, 19/4042 AW, 19/4044 AW, 19/4045 AW

Datum uitspraak: 18 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2019, 18/4904, 18/553, 18/4903, 18/4900 en 18/4901 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
[appellant 3] te [woonplaats 3] (appellant 3)
[appellant 4] te [woonplaats 4] (appellant 4)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten hebben mr. J. Croonen, advocaat, en L.N. Gringhuis, advocaat, hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat, verweerschriften
ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Appellanten 1, 2 en 3 zijn verschenen, bijgestaan door mr. J. Croonen, die mede namens appellant 4 is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.J. van den Brekel, mr. M.L. de Bruijn, R. Wevers en J. van Neerven.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
2.1.1.
Appellant 1 was sinds 1 november 2010 werkzaam bij de Veiligheidsregio Utrecht als [functie] in 24-uurs dienst (in salarisschaal 8) voor 36 uur per week. Per 1 oktober 2016 is hij werkzaam in de functie van [nieuwe functie] (in salarisschaal 9) voor 36 uur per week. Tot maart 2014 heeft appellant 1 ook medezeggenschapswerkzaamheden verricht en sinds 2016 doet hij dat opnieuw. Appellant 1 heeft verzocht om toekenning van een overwerkvergoeding voor verrichte algemene werkzaamheden en medezeggenschapswerkzaamheden in de jaren 2010 tot en met 2016.
2.1.2.
Bij besluiten van 3 april 2017 en 15 november 2017 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van appellant 1 om toekenning van een overwerkvergoeding voor de in de periode van 2010 tot en met 2014 verrichte medezeggenschapswerkzaamheden en voor de in de periode van 2010 tot en met 2016 verrichte algemene werkzaamheden afgewezen. Bij besluit van 15 november 2018 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2017 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2017 gedeeltelijk gegrond verklaard, dit besluit deels herroepen en voor bepaalde werkzaamheden alsnog een overwerkvergoeding toegekend.
2.2.1.
Appellant 2 was sinds 1 november 2010 werkzaam bij de veiligheidsregio Utrecht als [functie] in 24-uurs dienst (in salarisschaal 8, vanaf juni 2015 in salarisschaal 9) voor 36 uur per week. Sinds 1 november 2010 verricht appellant 2 ook medezeggenschapswerkzaamheden. Appellant 2 heeft verzocht om toekenning van een overwerkvergoeding voor verrichte algemene werkzaamheden in de jaren 2010 tot en met 2016 en voor verrichte medezeggenschapswerkzaamheden in de jaren 2010 tot en met 2014.
2.2.2.
Bij besluit van 3 april 2017 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van appellant 2 om toekenning van een overwerkvergoeding voor de in de periode van 2010 tot en met 2014 verrichte medezeggenschapswerkzaamheden wat betreft op 2 december (lees: februari) 2012 verrichte werkzaamheden (een extra overleg) toegewezen en wat betreft de overige gedeclareerde werkzaamheden afgewezen. Bij besluiten van 15 november 2017, 21 december 2017 en 7 februari 2018 heeft het dagelijks bestuur het verzoek om toekenning van een overwerkvergoeding voor de in de periode van 2010 tot en met 2016 verrichte algemene werkzaamheden en voor de in de periode van 2014 tot en met 2016 en in het jaar 2017 verrichte medezeggenschapswerkzaamheden afgewezen. Bij besluit van 15 november 2018 (bestreden besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 15 november 2017, 21 december 2017 en 7 februari 2018 ongegrond verklaard.
2.3.1.
Appellant 3 is sinds 1 november 2010 werkzaam bij de veiligheidsregio Utrecht als [functie] in 24-uurs dienst (in salarisschaal 8) voor 36 uur per week. Sinds mei 2014 verricht appellant ook medezeggenschapswerkzaamheden. Appellant 3 heeft verzocht om toekenning van een overwerkvergoeding voor verrichte medezeggenschapswerkzaamheden in de jaren 2014 tot en met 2017.
2.3.2.
Bij besluit van 21 december 2017 heeft het dagelijks bestuur dit verzoek van appellant 3 afgewezen. Bij besluit van 15 november 2018 (bestreden besluit 3) heeft het dagelijks bestuur het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.4.1.
Appellant 4 is sinds 14 oktober 2002 werkzaam bij de (rechtsvoorganger van de) veiligheidsregio Utrecht als [functie] in 24-uurs dienst
(in salarisschaal 8) voor 36 uur per week. Sinds mei 2014 verricht appellant ook medezeggenschapswerkzaamheden. Appellant 4 heeft verzocht om toekenning van een overwerkvergoeding voor verrichte medezeggenschapswerkzaamheden in de jaren 2014 tot en met 2017.
2.4.2.
Bij besluit van 21 december 2017 heeft het dagelijks bestuur dit verzoek van appellant 4 afgewezen. Bij besluit van 15 november 2018 (bestreden besluit 4) heeft het dagelijks bestuur het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat de door hen verzochte vergoeding ziet op algemene werkzaamheden en werkzaamheden voor de ondernemingsraad die niet vooraf zijn ingepland in het rooster. Hierdoor is sprake van overwerk als bedoeld in artikel II.4.3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Veiligheidsregio Utrecht (UVRU). Daarom komen appellanten in aanmerking voor de gevraagde overwerkvergoeding.
5.2.
Artikel 1:1 aanhef en onder l en h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) geeft de volgende definities.
Overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar, voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week.
Feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld.
5.3.
In artikel 4:8, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de artikelen 4:1 tot en met 4:7 niet van toepassing zijn op de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster. Op grond van het tweede lid van artikel 4:8 van de CAR/UWO stelt het college voor deze ambtenaren een werktijdenregeling vast.
5.4.
Volgens artikel II.4.3, eerste lid, van de UVRU, zoals dat gold op 31 december 2015 en dat op grond van artikel 20:2 van de CAR/UWO hier van toepassing is, wordt een overwerkvergoeding toegekend. Op grond van het tweede lid, wordt aan de ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 10A of lager in geval van overwerk een overwerkvergoeding toegekend. Conform het bepaalde in hoofdstuk III is het opbouwen van plusuren aan de orde (tijd voor tijd). Volgens het derde lid is van overwerk alleen sprake als een geautoriseerde dienstopdracht is gegeven door of namens het bevoegd gezag. Het vierde lid bepaalt dat uren die ambtenaren maken buiten hun verplichte werkrooster zoals bedoeld in artikel III.1.1 onder b, van de UVRU en die de feitelijke arbeidsduur van de ambtenaar overschrijden, worden aangemerkt als overwerk conform artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder 1, van de CAR/UWO. De uren die de leden van het GO, de OR en de OR-commissies buiten het verplichte werkrooster, zoals bedoeld in artikel III.1.1 onder b van de UVRU, maken ten behoeve van de medezeggenschapstaken en die de feitelijke arbeidsduur van de ambtenaar overschrijden, worden aangemerkt als overwerk conform artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder 1, van de CAR/UWO.
5.5.
Volgens artikel III.1.1, onder b, van de UVRU, voor zover hier van belang, is een verplicht werkrooster:
“een door de organisatie vastgesteld werkrooster voor ambtenaren die in
24-uurs-diensten werkzaam zijn of gekazerneerde vrijwilligers/ambtenaren zijn, waarbij aanvang en eindtijd van de werkzaamheden per werkdag voor een ambtenaar of groep van ambtenaren is vastgesteld.”
5.6.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de werkzaamheden waarvoor vergoeding is gevraagd, zijn verricht buiten het verplichte werkrooster om en of sprake was van een geautoriseerde dienstopdracht.
5.6.1.
Uit de gedingstukken en uit de toelichting die het dagelijks bestuur ter zitting van de Raad heeft gegeven op de UVRU blijkt het volgende. Bij de Veiligheidsregio Utrecht bestaan vier ploegen die 24-uursdiensten draaien. Deze ploegen wisselen elkaar af, iedere ploeg heeft om de vier dagen een 24-uursdienst. Het jaarlijks ploegenrooster wordt voor het daaropvolgende jaar rond oktober vastgesteld, waarbij een groot deel van de 24-uursdiensten over de vier ploegen wordt verdeeld en ook het zomerverlof wordt ingepland. In de loop van het jaar vinden voor de ploegen en individuele medewerkers nog aanpassingen plaats, omdat nog niet alle 24-uursdiensten en werkzaamheden van iedere individuele medewerker hierin zijn vermeld. Elke medewerker moet een bepaald aantal 24-uursdiensten per jaar draaien. Vanwege de minimale bezetting die nodig is voor de paraatheid van een ploeg bij een
24-uursdienst kunnen wijzigingen in het rooster nog tot uiterlijk 72 uur voor de dienst worden doorgevoerd. Overige werkzaamheden, zoals vergaderingen en cursussen, worden zoveel mogelijk tijdens de 24-uursdiensten gepland. Als deze werkzaamheden de paraatheid raken, dan moet daar in het rooster rekening mee worden gehouden, bijvoorbeeld door extra bezetting. Het dagelijks bestuur heeft er uit praktische overwegingen voor gekozen om de wijzigingen die de paraatheid niet raken, dat wil zeggen werkzaamheden waarvoor tijdens de 24-uursdienst geen vervanging hoeft te worden geregeld, en die minimaal 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden bekend zijn, niet vooraf in het rooster te wijzigen. Dit voorkomt verschuivingen in de 24-uursdiensten op korte termijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een cursus of een vergadering die op een dag valt, waarop de medewerker niet ingepland staat voor een 24-uursdienst. Voor die situatie is een declaratieformulier beschikbaar, waarmee achteraf de uren kunnen worden doorgegeven die zijn gewerkt. Naar aanleiding van die opgave worden dan in het nog lopende rooster de uren die extra zijn gewerkt verdisconteerd en de uren gecompenseerd. Werkzaamheden die binnen 72 uur voor verrichting bekend worden, worden als overwerk aangemerkt. De uren die eerder dan die 72 uur bekend waren niet.
5.6.2.
De door appellanten verzochte vergoedingen zien op werkzaamheden die minimaal 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden bekend waren en die achteraf door hen via het declaratieformulier zijn doorgegeven. Zij hebben hun uren daarvoor als compensatie-uren teruggekregen.
5.7.
Appellanten kunnen niet worden gevolgd in hun standpunt dat het rooster dat jaarlijks rond oktober wordt opgesteld voor het daaropvolgende jaar, het verplichte werkrooster is als bedoeld in artikel III.1.1, onder b, van de UVRU. Het is duidelijk dat hierin nog niet alle individuele werkzaamheden en compensatie-uren zijn opgenomen en dat hierin gedurende het jaar waar het rooster op ziet nog wijzigingen kunnen plaatsvinden. De Raad kan zich vinden in het uitgangspunt van het dagelijks bestuur om voor de vraag wat het werkrooster is, aan te sluiten bij het individuele werkrooster zoals dat rooster tot 72 uur voorafgaand aan de
24-uursdienst is vastgesteld. Het dagelijks bestuur heeft verklaard dat op die termijn nog wijzigingen in het rooster kunnen plaatsvinden zonder dat de paraatheid in gevaar komt en appellanten zijn in dat geval tijdig op de hoogte van de wijzigingen. Anders dan appellanten aanvoeren, betekent het feit dat werkzaamheden die de paraatheid niet raken en die minimaal 72 uur voor aanvang van die werkzaamheden bekend zijn, pas achteraf in het individuele rooster worden verwerkt, niet dat die werkzaamheden zijn verricht buiten het verplichte werkrooster om. Weliswaar werkt de medewerker in die desbetreffende week feitelijk meer uren dan op dat moment in het rooster staat vermeld, maar dit is enkel omdat uit praktische overwegingen het rooster niet vooraf wordt aangepast. Die teveel gewerkte uren worden achteraf weer in het rooster gecompenseerd. Zoals het dagelijks bestuur ook heeft verklaard, gaat het bij overwerk om uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld het langer blijven na een
24-uursdienst in verband met het blussen van een brand. Van een dergelijke uitzonderingssituatie is hier geen sprake.
5.8.
Evenmin is voldaan aan de voorwaarde dat een dienstopdracht voor overwerk moet zijn gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat in de praktijk geen geautoriseerde dienstopdrachten worden gegeven. Het dagelijks bestuur hanteert de werkwijze dat als de wijziging in werkzaamheden minder dan 72 uur voor die werkzaamheden bekend wordt, de dienstopdracht wordt geacht te zijn gegeven. In dat geval worden de uren immers niet gecompenseerd. Voor uren die eerder bekend waren vindt zoals gezegd compensatie in tijd plaats en is van een dienstopdracht tot overwerk geen sprake.
5.9.1.
Het beroep van appellanten op artikel 21 Wet op de ondernemingsraden (WOR) en artikel 15:1:31 van de CAR/UWO slaagt evenmin.
5.9.2.
Ingevolge artikel 21 van de WOR, voor zover hier van belang, draagt de ondernemer er zorg voor, dat de in de onderneming werkzame personen die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9, alsmede de leden en de gewezen leden van de ondernemingsraad en van de commissies van die raad niet uit hoofde van hun kandidaatstelling of van hun lidmaatschap van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad worden benadeeld in hun positie in de onderneming.
5.9.3.
Ingevolge artikel 15:1:31 van de CAR/UWO draagt het bestuursorgaan er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de organisatie.
5.9.4.
Anders dan appellanten aanvoeren, worden zij niet benadeeld in hun positie in verband met hun OR- en GO-activiteiten. De handelwijze van het dagelijks bestuur, zoals onder 5.6.1 is vermeld, geldt voor iedere medewerker die 24-uursdiensten draait en voor alle werkzaamheden, dus niet alleen voor OR- en GO-werkzaamheden.
5.10.
Uit 5.2 tot en met 5.9.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B.H.B. Verheul