In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de eigen bijdrage van appellante voor zorgkosten in de jaren 2014 en 2015. Appellante, die verblijft in een zorginstelling, had in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De rechtbank had eerder de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot een vernietiging van de bestreden besluiten van het CAK. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor het jaar 2014 met een half jaar en voor het jaar 2015 met een jaar was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,-. Deze overschrijding werd geheel toegerekend aan de Staat, omdat de schending uitsluitend in de rechterlijke fase had plaatsgevonden. De Staat werd ook veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 374,-.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van procedures en de verplichting van de Staat om schadevergoeding te betalen bij overschrijding van de redelijke termijn.