ECLI:NL:CRVB:2021:2889
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering ziekengeld en afwijzing WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich op 6 maart 2018 ziek had gemeld vanuit een situatie van werkloosheid, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin hij arbeidsgeschikt werd verklaard. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De Centrale Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de appellant vanaf 6 maart 2018 arbeidsgeschikt was, waardoor hij vanaf 5 juni 2018 geen recht had op een ZW-uitkering. Het Uwv was verplicht het onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen van de appellant, en er waren geen dringende redenen aangetoond om van terugvordering af te zien. De appellant had niet kunnen aantonen dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor hem had. Daarnaast werd het verzoek van de appellant om een WW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 5 juni 2018 afgewezen, omdat hij had aangegeven beschikbaar te zijn voor arbeid vanaf 1 oktober 2018. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar van de appellant tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.