In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1984, had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar zijn verzoek was eerder afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat hij in staat was om 100% of meer van het minimumloon te verdienen. Appellant heeft in de loop der jaren meerdere keren geprobeerd om het besluit van 21 december 2010 te herzien, maar het Uwv heeft deze verzoeken steeds afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen nieuwe informatie was die de herziening van het besluit rechtvaardigde. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, waarbij hij stelde dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. Hij verwees naar een rapport van psychiater S. de Wael, waarin werd gesteld dat de medische beoordeling in 2010 onjuist was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het verzoek om herziening heeft afgewezen, omdat de door appellant ingebrachte informatie al bekend was bij de eerdere beoordeling en geen aanleiding gaf tot een andere conclusie.
De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen reden om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.