ECLI:NL:CRVB:2021:2887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
19/3451 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening Wajong-uitkering op basis van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1984, had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar zijn verzoek was eerder afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat hij in staat was om 100% of meer van het minimumloon te verdienen. Appellant heeft in de loop der jaren meerdere keren geprobeerd om het besluit van 21 december 2010 te herzien, maar het Uwv heeft deze verzoeken steeds afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen nieuwe informatie was die de herziening van het besluit rechtvaardigde. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, waarbij hij stelde dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. Hij verwees naar een rapport van psychiater S. de Wael, waarin werd gesteld dat de medische beoordeling in 2010 onjuist was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het verzoek om herziening heeft afgewezen, omdat de door appellant ingebrachte informatie al bekend was bij de eerdere beoordeling en geen aanleiding gaf tot een andere conclusie.

De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen reden om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3451 WAJONG

Datum uitspraak: 18 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2019, 18/2980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Weehuizen. Van de zijde van appellant zijn verder verschenen
[naam moeder] (moeder) en [naam begeleider] (begeleider van appellant). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1984, heeft met een door het Uwv op 14 oktober 2010 ontvangen formulier laattijdig een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 december 2010 is de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij per 2 februari 2011 in staat wordt geacht 100% of meer van het minimumloon te verdienen en gelet daarop de wachttijd niet heeft volgemaakt. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 20 juni 2011 heeft appellant een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend en daarbij een rapport van psychiater S. de Wael van 13 juli 2011 overgelegd. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 december 2010. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 juli 2011 dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het oorspronkelijke besluit onjuist is.
1.3.
Op 9 april 2018 heeft appellant een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft ook deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 december 2010. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 juni 2018 dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe informatie in het verzoek vermeld stond. Bij besluit van 7 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, nu de in de stukken genoemde diagnosen en beperkingen al bekend waren bij de beoordeling in 2010. Er volgen verder uit de stukken geen nieuwe inzichten over de medische situatie van appellant op 17/18-jarige leeftijd. Gelet op dit laatste heeft de rechtbank ook geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het oorspronkelijke besluit onjuist is geweest, zodat er geen sprake kan zijn van herziening voor de toekomst. Wat betreft het deskundigenverzoek heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant onvoldoende ruimte heeft gehad om zijn standpunt nader te onderbouwen met medische stukken. Nu er evenmin reden is voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv bestaat er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Ook in het kader van de duuraanspraken-jurisprudentie had het Uwv moeten terugkomen van de eerdere besluiten. Appellant heeft verder een beroep gedaan op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber). Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant naar voren gebracht dat voornamelijk uit het rapport van psychiater De Wael van 13 juli 2011 volgt dat de medische beoordeling in 2010 onjuist is. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 6 tot en met 10 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden het verzoek om terug te komen van het besluit van 21 december 2010 heeft afgewezen. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het verzoek van appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, die – waren zij destijds bij de beoordeling in 2010 bekend geweest – zouden hebben geleid tot een Wajong-uitkering van appellant met ingang van zijn 18e verjaardag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 oktober 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat de door appellant bij het verzoek van 9 april 2018 ingebrachte medisch inhoudelijke informatie reeds bekend was bij de beoordeling in 2010 en destijds door de verzekeringsartsen van het Uwv is meegewogen. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn ook geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat herziening voor de toekomst had moeten plaatsvinden op grond van de zogenoemde duuraanspraken-jurisprudentie (zie de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). Door de verzekeringsartsen is voldoende gemotiveerd dat de bij het verzoek van 9 april 2018 en in bezwaar overgelegde medische informatie – waaronder het ook reeds in 2011 ingebrachte rapport van psychiater De Wael van 13 juli 2011 – geen aanleiding geeft verdergaande beperkingen ten tijde in geding voor appellant vast te stellen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 oktober 2018 inzichtelijk uiteengezet dat appellant tot zijn 25e jaar redelijk heeft kunnen functioneren. Uit eerdergenoemde informatie van De Wael blijkt niet van een relevante wijziging in de beperkingen van appellant in de vijf jaren na zijn 18e verjaardag. Er is dan ook geen sprake van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak vanaf zijn 18e verjaardag tot [geboortedatum] 2007.
4.5.
Nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien over te gaan tot het inschakelen van een medisch onafhankelijk deskundige.
4.6.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar