ECLI:NL:CRVB:2021:2868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/1314 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 2016 ziek was, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen, maar deze was door het Uwv beëindigd op basis van de conclusie dat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel over de belastbaarheid van appellante. Appellante was van mening dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar diverse klachten, waaronder de ziekte van Graves en burn-outklachten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

20.1314 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 februari 2020, 19/2044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. ing. A.T. Tilburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tilburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als telefoniste/administratief medewerker
voor gemiddeld 33,52 uur per week. Op 18 februari 2016 heeft zij zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat de WW-uitkering dertien weken is doorbetaald, heeft het Uwv appellante per 1 april 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is deze uitkering voortgezet op de grond dat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
Op 31 oktober 2017 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) plaatsgevonden. In het kader hiervan heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer in staat is haar eigen werk te verrichten en heeft vervolgens functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige berekend dat appellante nog 79,58% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2017 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 21 januari 2018 beëindigd op de grond dat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 15 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 december 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 april 2019 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 april 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een gewijzigde FML van 11 april 2019.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante. In het rapport van 11 april 2019, aangevuld met het rapport in beroep van 26 november 2019, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding meer is voor het aannemen van een urenbeperking. Ook wat betreft de burn-outklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat deze klachten geen aanleiding geven voor het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 april 2019 inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellante beperkt is te achten en op welke punten niet. Daarbij zijn de psychische en lichamelijk beperkingen van appellante in acht genomen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Het Uwv heeft daarom terecht de ZW-uitkering van appellante per 21 januari 2018 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de beroepsgrond herhaald dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Volgens appellante heeft de rechtbank onvoldoende gewicht toegekend aan de brief van 22 juni 2016 van de behandelend internist-endocrinoloog. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de opeenstapeling van vermoeidheids-, burn-out- en fysieke klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellante.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat meer gewicht moet worden toegekend aan de in beroep ingebrachte brief van 22 juni 2016 van de internist-endocrinoloog. In deze brief is vermeld dat auto-immuunziekten, waaronder de ziekte van Graves, zeer vaak gepaard gaan met vermoeidheidsklachten. Het kan zijn dat dit in de praktijk betekent dat met wisselend karakter compromitterende vermoeidheid wordt ervaren. Enige flexibiliteit in de arbeidsomstandigheden is daarom aan te raden, aldus de internist endocrinoloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom de brief van 22 juni 2016 geen aanleiding geeft om per de datum in geding een urenbeperking aan te nemen voor appellante. Toegelicht is dat moeheid als gevolg van de ziekte van Graves vooral wordt veroorzaakt door een verhoogd/verlaagd schildklierhormoon. Bij appellante is de ziekte van Graves inmiddels stabiel, aangezien bij haar vanaf 2016 geen sprake meer is van een wisselende hormoonspiegel. Daarom is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor het stellen van een urenbeperking op basis van de ziekte van Graves. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Bovendien heeft de internist endocrinoloog in de bedoelde brief (enkel) een algemeen advies gegeven over enige flexibiliteit in de arbeidsomstandigheden vanwege de ziekte van Graves.
4.2.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de burn-outklachten geen reden geven om een urenbeperking aan te nemen. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, zoals weergegeven in de overwegingen 6.4 en 6.5 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de opeenstapeling van haar diverse klachten. Uit het rapport van 11 april 2019 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellante heeft meegewogen bij de beoordeling van haar belastbaarheid.
4.3.
Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130), administratief medewerker (SBC-code 315133) en inpakker (SBC-code 111190) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) G.S.M. van Duinkerken