In deze zaak heeft appellante, geboren in 1950, op 3 september 2014 een ouderdomspensioen aangevraagd bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). Deze aanvraag werd op 10 april 2015 afgewezen, omdat appellante niet voldoende jaren had opgebouwd voor het pensioen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 24 september 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing niet-ontvankelijk op 8 maart 2016. Appellante heeft vervolgens meerdere keren geprobeerd om de Svb te verzoeken terug te komen van het eerdere besluit, maar deze verzoeken werden steeds afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de Svb zouden dwingen om het besluit te herzien.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar overleden echtgenoot lange tijd in Nederland heeft gewerkt en dat zij recht heeft op een ouderdomspensioen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen. De Raad bevestigt dat het oorspronkelijke besluit van de Svb niet evident onredelijk is en dat er geen gegevens zijn die erop wijzen dat de overleden echtgenoot van appellante langer dan twee dagen in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft besloten het oorspronkelijke besluit niet te herzien en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.