ECLI:NL:CRVB:2021:2828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsgeschiktheid voor eigen werk na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als huismeester werkzaam was, had zich op 9 februari 2017 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2019 werd vastgesteld dat appellant arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk. Het Uwv weigerde vervolgens de WIA-uitkering, omdat appellant met ingang van 1 maart 2019 arbeidsgeschikt werd geacht. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Overijssel verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport van 23 mei 2019 geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een urenbeperking. De arbeidsdeskundige had vastgesteld dat appellant geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk, waarbij rekening was gehouden met zijn WSW-indicatie. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slagen. De Raad zag geen reden om een deskundige te benoemen, aangezien de FML van 14 februari 2019 geen twijfel zaaide over de aangenomen beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.