ECLI:NL:CRVB:2021:2806
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid appellante voor functies in het kader van de EZWb na ziekmelding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 8 juli 2015 ziek meldde na een hersentumor, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en later ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 19 maart 2018 geschikt was voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, ondanks haar gezondheidsklachten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de functies.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald en een rapport van psychiater J.K. van der Veer ingebracht, waarin hij stelt dat appellante een complex psychiatrisch beeld heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in een rapport van 16 maart 2020 aangegeven dat de vraag of appellante op 19 maart 2018 in staat was om de functies te vervullen, niet ter discussie staat. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat de rapporten van Van der Veer geen aanleiding geven om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de EZWb-functies.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.