ECLI:NL:CRVB:2021:2796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vermogensvaststelling en terugvordering bijstand in verband met niet aangetoonde schuld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vermogensvaststelling ten behoeve van de terugvordering van bijstandsverlening aan appellante, die een schuld van € 7.000,- aan haar zwager (X) stelde. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van deze schuld. Bij de aanvraag om bijstand had appellante geen melding gemaakt van deze schuld, wat haar verplichtte om aan te tonen dat zij het bedrag daadwerkelijk had ontvangen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat de leningsovereenkomst en de overschrijving naar de bankrekening van X niet voldoende bewijs boden dat het geleende bedrag aan appellante was verstrekt. Hierdoor kon het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen de schuld niet in de vermogensberekening meenemen, wat leidde tot de terugvordering van bijstandsverlening. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsgerechtigden om schulden aannemelijk te maken, vooral wanneer zij bij de aanvraag om bijstand geen melding maken van bestaande schulden.