ECLI:NL:CRVB:2021:2795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
19/5358 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake bijstandsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 10 december 2019. Verzoeker, die bijgestaan werd door advocaat mr. R. Mahovic, heeft verzocht om herziening van de uitspraak waarin de rechtbank Limburg op 26 juni 2018 had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Roermond terecht had vastgesteld dat verzoeker niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. Verzoeker stelde dat hij nieuwe feiten en omstandigheden had die niet bekend waren vóór de eerdere uitspraak, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De Raad concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die voldeden aan de eisen van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt strikte voorwaarden voor herziening, waaronder dat de feiten niet eerder bekend mochten zijn geweest. De Raad benadrukte dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om te corrigeren op basis van nieuwe, relevante informatie. Aangezien verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden, werd het verzoek om herziening afgewezen. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 5358 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 9 november 2021
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 december 2019, 18/4195 PW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft bij brief van 16 december 2019 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3951.
Het college heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. R. Mahovic, advocaat. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2018, 17/3422 bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat hij zich geheel kan vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De rechtbank heeft onder meer de beroepsgrond verworpen dat verzoeker voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud voorafgaande aan de aanvraag heeft voorzien. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat het recht op bijstand per 24 maart 2017 niet is vast te stellen.
2. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek, samengevat weergegeven, naar voren gebracht dat hij wel degelijk heeft aangetoond dat hij in de periode voorafgaande aan de aanvraag niet in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Bovendien was er volgens verzoeker een eerlijker beeld ontstaan omtrent zijn financiële situatie indien het college een ruimere periode had genomen dan die waarover zijn financiële situatie thans is beoordeeld. Volgens verzoeker is hij niet goed behandeld door de gemeente en staan er in de rapportages dingen die niet kloppen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoeker heeft namelijk geen feiten of omstandigheden genoemd die bij hem niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van 10 december 2019. Alleen daarom al voldoet dit verzoek niet aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde eisen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de desbetreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Daarvan is hier geen sprake.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J.E. Mink