In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2019. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en Toeslagenwet (TW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv van 5 december 2017, waarbij haar uitkering over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2017 was ingetrokken en teruggevorderd tot een bedrag van € 2.285,06. Het Uwv had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard bij besluit van 17 juli 2018, wat leidde tot de rechtszaak.
Tijdens de zitting op 27 januari 2021 heeft het Uwv aangegeven dat het zijn standpunt niet langer handhaaft, omdat er geen grondslag meer voorhanden is. De Raad heeft daarop geoordeeld dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv wordt vernietigd. De Raad heeft de besluiten van 5 december 2017 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellante voor de aan haar beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep, welke kosten zijn begroot op € 2.670,-. Tevens dient het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 174,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.