ECLI:NL:CRVB:2021:2788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 1 april 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek in november 2018 werd appellante verzocht om financiële gegevens, waaronder bankafschriften. Appellante heeft echter geen melding gemaakt van een aanspraak op de nalatenschap van haar overleden echtgenoot en een op haar naam staande bankrekening, waarvan het saldo op 31 december 2016 € 13.433,- bedroeg. Hierdoor heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden.
De Raad oordeelt dat door het niet overleggen van de gevraagde bankafschriften het college niet kan vaststellen of appellante recht had op bijstand. De schending van de inlichtingenverplichting leidt tot een verplichte terugvordering van de bijstand. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college haar een hersteltermijn had moeten geven, maar de Raad oordeelt dat appellante op de hoogte was van haar rechten en verplichtingen. Ook het beroep op de zesmaandenjurisprudentie wordt verworpen, omdat deze alleen geldt bij een bevoegdheid tot terugvordering en niet bij een verplichte terugvordering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.