ECLI:NL:CRVB:2021:2778

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
20/3002 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om WAO-uitkering na eerdere afwijzing en herzieningsverzoeken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Nederland werkzaam was in de tuinbouw, had zich op 4 september 1996 ziek gemeld met psychische klachten. Het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO), de rechtsvoorganger van het Uwv, weigerde op 22 oktober 2001 om appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Appellant heeft sindsdien meerdere keren verzocht om herziening van dit besluit, maar het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd. De rechtbank concludeerde ook dat het Uwv niet verplicht was om terug te komen op de eerdere afwijzing van de WAO-uitkering, omdat de medische stukken die appellant had overgelegd niet voldoende waren om zijn aanvraag te onderbouwen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het Uwv binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd alsnog een WAO-uitkering aan appellant had moeten toekennen. De Raad concludeerde dat de door appellant ingediende medische informatie geen nieuwe aanknopingspunten bood voor een andere beslissing. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20 3002 WAO

Datum uitspraak: 10 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2020, 19/4599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via een telefoonverbinding laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in Nederland werkzaam geweest in de tuinbouw. Op 4 september 1996 heeft
hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 22 oktober 2001 heeft het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO), rechtsvoorganger van het Uwv, geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 3 september 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Hij heeft hier geen beroep tegen ingesteld.
1.2.
Appellant heeft meerdere malen verzocht om het besluit van 22 oktober 2001 te herzien
en alsnog een WAO-uitkering aan hem toe te kennen. Het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen dan wel niet in behandeling genomen. Procedures in beroep en hoger beroep hebben niet geleid tot een andere uitkomst.
1.3.
Met een brief van 30 april 2019 heeft appellant opnieuw verzocht om aan hem een
WAO-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 15 mei 2019 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht. Bij beslissing op bezwaar van 25 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het verzoek van appellant in overeenstemming met de vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 11 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:891) heeft beoordeeld. Het Uwv was naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag af te wijzen, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Ook voor de toekomst hoefde het Uwv niet terug te komen op de weigering van een WAO-uitkering, omdat appellant zijn aanvraag niet deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd. De door appellant overgelegde medische stukken zijn daarvoor niet voldoende, omdat deze dateren van 2011 en ouder. Verder heeft de rechtbank overwogen dat een beroep op de Wet Amber wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid niet aan de orde is, omdat meer dan vijf jaar is verstreken sinds appellant in 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij tijdens zijn werk in Nederland ziek is geworden en nog steeds niet in staat is om te werken. Hij gebruikt medicatie en zijn huisarts heeft gezegd dat zijn situatie in de toekomst niet meer zal verbeteren. De relevante medische stukken heeft appellant aan het Uwv toegezonden. Hij heeft de Raad verzocht om het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat het Uwv opnieuw op zijn WAO-aanvraag moet beslissen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank dat het verzoek voor het verleden terecht is afgewezen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven onder 2, worden onderschreven. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat een beroep op de Wet Amber wegens toegenomen arbeidsongeschikt niet aan de orde is, is niet juist. Op grond van artikel 43a van de WAO vindt toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats indien een betrokkene binnen vijf jaar na het bereiken van de wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken. Zoals het Uwv terecht heeft overwogen bieden de stukken die appellant in bezwaar heeft ingebracht geen aanknopingspunten om anders te oordelen dan in de eerdere procedures is gedaan. Appellant heeft zijn verzoek niet deugdelijk en toereikend onderbouwd. Er bestaat dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd alsnog aan appellant een WAO-uitkering had moeten toekennen.
4.3.
Voor zover de aanvraag van appellant ook inhoudt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 22 oktober 2001, geeft wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit besluit onjuist was. De door appellant ingediende medische informatie biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) M.C.G. van Dijk