ECLI:NL:CRVB:2021:2753
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en hoofdverblijf op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 7 september 2017 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Appellant had bij zijn aanvraag opgegeven dat hij op het uitkeringsadres woonde, maar er ontstond twijfel over zijn hoofdverblijf na een melding van de afdeling Burgerzaken. Een onderzoek door de gemeente Rotterdam leidde tot de conclusie dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven adres had. Dit werd onderbouwd door verschillende onderzoeksbevindingen, waaronder het feit dat de woning afgesloten was van gas en elektriciteit en dat de verklaringen van appellant tijdens het huisbezoek niet overeenkwamen met de feitelijke situatie. De eigenaar van de woning bevestigde ook dat appellant daar niet woonde. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloot daarop de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de bevindingen van het college bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen, omdat het college voldoende bewijs had geleverd dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.