ECLI:NL:CRVB:2021:2748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1978, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en voor begeleiding in natura. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft de aanvraag voor een pgb geweigerd, omdat appellante niet in staat werd geacht om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat appellante begeleiding nodig had bij het invullen van formulieren, wat volgens het college een indicatie was dat zij niet zelfstandig het pgb kon beheren.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de weigering van het pgb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk in staat is om met een pgb om te gaan en dat zij op de hoogte is van de verplichtingen die daarbij komen kijken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellante niet voldoende in staat is om de aan een pgb verbonden taken zelfstandig uit te voeren. De ondersteuningsbehoefte van appellante, die niet in detail begrijpt wat er van haar wordt verwacht, staat in de weg aan het zelfstandig beheren van het pgb.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.