ECLI:NL:CRVB:2021:2733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/155 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajonguitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajonguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1995, heeft een aanvraag ingediend op 24 november 2016, maar deze werd afgewezen omdat het Uwv van mening was dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. Appellante heeft lichamelijke en psychische klachten, waaronder een hersentumor, blindheid aan haar rechteroog, een depressieve stoornis en angstklachten. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 15 september 2021 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. van Beek. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De rechtbank had vastgesteld dat appellante niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, en dat er behandelmogelijkheden waren die in de toekomst tot verbetering konden leiden.

De Raad bevestigde de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante, ondanks haar klachten, in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de Wajonguitkering door het Uwv terecht was en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.

Uitspraak

20 155 WAJONG

Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 december 2019, 17/6914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek, die door middel van een telefoonverbinding deel heeft genomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 24 november 2016
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante heeft lichamelijke en psychische klachten als gevolg van een in 2000 geconstateerde hersentumor. Zij is hieraan geopereerd met aansluitend chemotherapie. Na de operatie is zij blind geworden aan haar rechteroog. Er is nog steeds sprake van een resttumor. Bij appellante is verder sprake van een depressieve stoornis en angstklachten. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 23 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 oktober 2017 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 oktober 2017 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is. Anders dan appellante stelt, blijkt volgens de rechtbank uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk dat het stappenplan van het beoordelingskader van het Compendium Participatiewet is doorlopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de door appellante overgelegde medische informatie van onder meer Pro Persona. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat behandeling mogelijk is. Hierbij moet het gezin van appellante worden betrokken en appellante zal gestimuleerd moeten worden om zelfstandig te worden en haar angsten te weerstaan. Ook uit de informatie van Yulius blijkt dat de psychische klachten behandelbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat het ontbreken van arbeidsparticipatie niet duurzaam is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij al geruime tijd niet meer door Yulius werd behandeld, omdat behandeling geen zin heeft. De behandelaars van Pro Persona hebben volgens appellante er onvoldoende rekening mee gehouden dat zij niet zonder ouders in de kliniek kan verblijven. In hun rapport wordt vermeld dat appellante niet zonder ouders naar buiten gaat en dat bij de gesprekken de vader van appellante aanwezig dient te zijn. Deze omstandigheden en de diagnose agorafobie zijn onvoldoende meegenomen in de vertaalslag naar de wijze van behandeling. Volgens appellante kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volstaan met de verwijzing naar het rapport van Pro Persona. Ook heeft hij ten onrechte niets gedaan met de diagnose agorafobie. Wat betreft de door haar gevolgde opleiding stelt appellante dat dit door haar niet was gelukt zonder de hulp van haar leraren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op 24 november 2016 (datum in geding) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
  • er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
  • de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij appellante is, naast lichamelijke klachten en depressieve klachten, sprake van een angststoornis waardoor zij niet zelfstandig naar buiten durft te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat appellante ten tijde in geding voor deze klachten nog niet is (uit)behandeld en dat niet is uitgesloten dat appellante in de toekomst nog arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. Daarbij heeft hij gewezen op de toen net opgestarte behandeling bij Yulius en de door deze behandelaar vermelde mogelijkheid van behandeling door een specialistische kliniek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor zijn standpunt terecht bevestiging gezien in het rapport van Pro Persona, waarin als mogelijke behandeling wordt vermeld een klinische behandeling waarbij exposure het belangrijkste element zou kunnen zijn en het gezinssysteem in de behandeling zou moeten worden betrokken. Voor zover appellante stelt dat zij tot een dergelijke opname niet in staat is, omdat haar ouders haar moet blijven vergezellen, slaagt deze stelling niet. Zowel de behandelaars van Yulius als van Pro Persona zijn met de (angst)klachten van appellante bekend en hebben blijkbaar geen belemmering gezien voor een opname van appellante. Ook overigens is niet gebleken dat de ziekte van appellante behandeling in een kliniek in de weg staat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op basis van het rapport van Pro Persona, uitvoerig toegelicht dat appellante sterk vermijdingsgedrag vertoont en dat dit door de gezinsdynamiek in stand wordt gehouden. Het betreft hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen ziekte maar aangeleerd gedrag. Geen reden wordt gezien om aan deze toelichting te twijfelen.
4.4.
De grond van appellante dat zij inmiddels niet meer behandeld wordt door Yulius, omdat behandeling geen zin heeft en de verwijzing naar de brief van deze behandelaar van 19 mei 2021, treft geen doel. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4020) gaat het om de prognose zoals die bestond op de datum in geding. De omstandigheid dat die prognose achteraf bezien niet is uitgekomen maakt niet dat de inschatting van de verzekeringsartsarts bezwaar en beroep onjuist is geweest.
4.5.
De arbeidsdeskundigen hebben voldoende onderbouwd dat niet uitgesloten is dat appellante, uitgaande van voormelde ontwikkeling, basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en dat zij een taak kan verrichten in een arbeidsorganisatie. Hiermee is onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Uwv de aanvraag voor een Wajonguitkering terecht heeft afgewezen.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D.S. Barthel