In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajonguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1995, heeft een aanvraag ingediend op 24 november 2016, maar deze werd afgewezen omdat het Uwv van mening was dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. Appellante heeft lichamelijke en psychische klachten, waaronder een hersentumor, blindheid aan haar rechteroog, een depressieve stoornis en angstklachten. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 15 september 2021 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. van Beek. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De rechtbank had vastgesteld dat appellante niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, en dat er behandelmogelijkheden waren die in de toekomst tot verbetering konden leiden.
De Raad bevestigde de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante, ondanks haar klachten, in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de Wajonguitkering door het Uwv terecht was en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.