ECLI:NL:HR:2012:BX9203
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beperking verzekeringsplicht volksverzekeringen tot ingezetenen en discriminatie in het kader van de AOW
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2012, nr. 10/2522 AOW, betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 24 december 2008. De SVB had op aanvraag van belanghebbende een AOW-pensioen en een partnertoeslag toegekend, maar de bruto-toeslag was gekort. Het bezwaar van belanghebbende tegen dit besluit werd door de SVB ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de Rechtbank te Groningen, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij de Centrale Raad, die de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep zich richt tegen het oordeel van de Centrale Raad dat de echtgenote van belanghebbende tot 1 mei 2000 als niet-ingezetene niet verzekerd was op grond van de AOW. De Hoge Raad stelt vast dat de klachten van belanghebbende falen, omdat de beperking van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen tot ingezetenen een toereikende objectieve rechtvaardiging heeft. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak van de Hoge Raad.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet is ingesteld ter zake van schending of verkeerde toepassing van de relevante bepalingen van de AOW met betrekking tot de korting op de bruto-toeslag. De klachten falen ook in dit opzicht. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.