ECLI:NL:CRVB:2021:271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische situatie van appellant in het kader van de Ziektewet en de gevolgen voor de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had de ZW-uitkering van appellant beëindigd omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie was verslechterd en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Hij had rapporten overgelegd van zijn behandelend arts en fysiotherapeut ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.