ECLI:NL:CRVB:2021:2703
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellant voor arbeid na ziekmelding en de rol van deskundigen in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, die zich op 28 augustus 2017 ziek meldde met rug- en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en later op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant niet meer recht had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd om de medische geschiktheid te beoordelen.
De Raad heeft overwogen dat de rechtbank de gronden van appellant op juiste wijze heeft besproken en terecht heeft geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er geen medische grondslag is voor de urenbeperking die de medisch adviseur heeft voorgesteld. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden of medische stukken ingebracht, waardoor de Raad geen aanleiding zag om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv en de rol van deskundigen in het bestuursrecht, waarbij de Raad bevestigt dat de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft waarom het verzoek om een deskundige te benoemen is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten vergoed.