ECLI:NL:CRVB:2021:270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante was van mening dat haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2018 waren onderschat en dat zij recht had op een WIA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante in de FML waren onderschat. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had toegelicht dat er geen sprake was van een psychiatrisch beeld of ernstige artrotische afwijkingen, en dat de medische beoordeling van appellante niet onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet op de juiste wijze was vastgesteld.