ECLI:NL:CRVB:2021:2664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
20/1942 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen onvoldoende in acht zijn genomen en dat hij niet in staat is tot regelmatige arbeid. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 1942 WIA

Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 april 2020, 19/4691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.M. van Rooij-Houweling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Rooij-Houweling. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker in een ziekenhuis voor 35,86 uur per week. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 4 maart 2019 het spreekuur bezocht van een arts werkzaam bij het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 19 april 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 30 april 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 augustus 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 september 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant wederom naar voren gebracht dat zijn beperkingen onvoldoende in acht zijn genomen, zijn psychische problematiek wordt onderschat, hij is snel afgeleid en er is sprake van continue onrust en wantrouwen, hij kan niet geconcentreerd werken en al helemaal niet gedurende acht uur per dag. Appellant is van mening dat hij niet kan garanderen dat hij dagelijks op zijn werk aanwezig zal kunnen zijn. Hij acht geen benutbare mogelijkheden aanwezig en stelt dat geen verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Ook sluiten de geselecteerde functies niet aan op zijn beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.1.2.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 30 april 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. De Raad heeft in de in het dossier beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten gezien de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsartsen over de in de FML aangenomen beperkingen niet te volgen. De verzekeringsartsen zijn, zo blijkt uit de rapporten, bekend met de alcohol- en psychische problematiek van appellant en hebben op grond van die problematiek en daaruit voortvloeiende klachten beperkingen vastgesteld. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren, appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, zonder verhoogd persoonlijk risico. Bij sociaal functioneren heeft hij beperkingen bij emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken, contact met klanten, of hulpbehoevenden, hij is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat en hij moet niet tussen grote groepen mensen werken. Verder is appellant aangewezen op een rustige werkomgeving en geen grove trillingen op zijn rechterarm/hand. Ook zijn de repetitieve hand/vingerbewegingen beperkt, is appellant aangewezen op regelmatige werktijden en kan hij ’s nachts niet werken. Noch vanuit het medische feitencomplex, noch vanuit de bezwaargronden komen argumenten naar voren om meer of andere beperkingen of een duurbeperking aan te nemen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt niet nader onderbouwd met medische stukken. Uit de voorhanden gegevens blijkt niet dat appellant niet in staat zou zijn tot regelmatige arbeid of dat daarbij een excessief verzuim, zoals in vaste rechtspraak van de Raad omschreven, zou zijn te verwachten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3290).
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in de arbeidskundige rapporten en in een aanvullend rapport in beroep voldoende is gemotiveerd waarom de specifiek geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Appellant is terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Dit betekent dat de vraag of sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid geen bespreking behoeft.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.