ECLI:NL:CRVB:2021:2664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen onvoldoende in acht zijn genomen en dat hij niet in staat is tot regelmatige arbeid. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.