ECLI:NL:CRVB:2021:2660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
21/269 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 9 mei 2019 62,39% arbeidsongeschikt was. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist was en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het Uwv te weerleggen. De arbeidsdeskundige had de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies geschikt waren voor appellant, ondanks de door hem aangevoerde beperkingen. De Raad bevestigde dat de medische beoordeling van het Uwv correct was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist was. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland werd dan ook bevestigd.

Uitspraak

21/269
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 december 2020, 19/4633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham en vergezeld door zijn vrouw. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beluit van 20 mei 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 9 mei 2019 62,39% arbeidsongeschikt is en dat de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 augustus 2019 dienovereenkomstig zal worden aangepast. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 14 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 oktober 2019 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 oktober 2019 ten grondslag.
2. Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Daarbij is verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 november 2019. Volgens de rechtbank is daarin onderbouwd dat de medische beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de FML zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van tillen, frequent lichte voorwerpen hanteren, incidenteel zwaar tillen en klimmen. Appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Verder is appellant aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd onderbouwd dat geen reden bestaat voor een urenbeperking per 1 augustus 2019. In het rapport van 2 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat medisch gezien geen objectiveerbare veranderingen zijn aangetoond, waardoor geen aanleiding bestaat om de FML aan te passen. Appellant heeft zijn standpunten in beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd te kennen gegeven dat het behandelplan van Pro Persona geen nieuwe medische informatie bevat. De groepstherapie is na de datum in geding van start gegaan en valt dus buiten deze procedure en de overige medische gegevens zijn terug te vinden in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de in 2014 bij hem geconstateerde beperkingen in het kader van de indicatie WSW, onverkort actueel zijn en de onderzoeksresultaten van de WSW-keuring onterecht buiten beschouwing zijn gelaten. Daarbij hoort volgens appellant dus met name een urenbeperking tot 4 uur werken per dag en 20 uur per week. De onderliggende psychische klachten speelden ook al op 1 mei 2019. Na de uitspraak van de rechtbank hebben zich nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Zo is appellant bij besluit van 5 februari 2021 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt bevonden en werd de uitkering per 1 februari 2020 verhoogd. Ook ontbreekt volgens appellant een beperking ten aanzien van het werken met gevaarlijke machines, het werken op hoogtes en het rijden in een auto. Daarbij heeft appellant verwezen naar een herkeuring in 2010 en is de beperking een uitvloeisel van het voorgeschreven medicijngebruik. Ter onderbouwing heeft appellant een medicatieoverzicht van de aan hem verstrekte medicijnen overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 9 mei 2019 heeft vastgesteld op 62,39%.
4.3.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om de uitkomst van het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. Wat appellant in hoger beroep daartegen heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat de WIA-uitkering van appellant tijdelijk is verhoogd in verband met zijn beperkte beschikbaarheid wegens de start van een therapie, maakt niet dat de uitkomst van de beoordeling per 9 mei 2019 onjuist zou zijn. Ten tijde van deze beoordeling bestond de beperkte beschikbaarheid van appellant immers (nog) niet. De grond dat de beperkingen uit de WSW-indicatie niet zijn overgenomen slaagt evenmin. Nog los van de omstandigheid dat deze beoordeling ruim voor de onderhavige beoordeling is verricht, volgt uit vaste rechtspraak dat een WSW-beoordeling een ander doel heeft en gebaseerd is op een ander wettelijk kader met andere criteria dan de onderhavige WIA-beoordeling. Aan de WSW-indicatie kan daarom niet de waarde worden toegekend die appellant daaraan toegekend wenst te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6889). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het gebruik van het medicijn Requip wel aanleiding gezien de FML aan te passen en heeft appellant aanvullend beperkt geacht voor beroepsmatig autorijden. Voor een verdergaande beperking op persoonlijk risico, zoals appellant heeft betoogd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenwel geen aanleiding gezien. In het rapport van 16 september 2021 is inzichtelijk uiteengezet dat ook bij de beoordeling in 2010 het medicijngebruik niet heeft geleid tot een beperking op persoonlijk risico. Dat de arbeidsdeskundige in 2010 na overleg met de verzekeringsarts heeft besloten enkele functies te laten vervallen, maakt dat niet anders.
4.3.2.
De stelling van appellant dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, slaagt ook niet. Vastgesteld wordt dat voor appellant geldt dat hij ongeveer 8 uur per dag, 40 uur per week kan werken. Verder is bepaald dat hij niet ’s nachts kan werken en niet in wisseldiensten. Dat een verdergaande urenbeperking, naast de overige aangenomen beperkingen, van toepassing zou moeten zijn, is niet onderbouwd.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met in achtneming van de aanvullende beperking voor beroepsmatig autorijden de geselecteerde functies nogmaals beoordeeld en heeft geconcludeerd dat deze functies desondanks nog steeds geschikt zijn omdat dit aspect in de functies niet voorkomt. In het rapport van 16 september 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in reactie op de arbeidskundige gronden van appellant verder vermeld dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Appellant is niet beperkt geacht voor dampen, rook, stof of gas. Weliswaar is in de functie van productiemedewerker industrie sprake van een marginaal hogere belasting op frequent reiken, deze valt evenwel binnen de toelaatbare bandbreedte. Ook is in deze functie geen sprake van samenwerken zoals is weergegeven in de FML, maar wordt solistisch gewerkt. In de functie van medewerker intern transport is voorts in het geheel geen sprake van intensief samenwerken en ook niet van dusdanige omstandigheden dat van mogelijke stressmomenten gesproken kan worden. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat appellant niet beperkt is geacht voor een hoog handelingstempo en dat geen sprake is van deadlines of productiepieken. Voor twijfel aan deze uitgebreide en navolgbare motivering wordt geen aanleiding gezien. Dit betekent dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Wat in 4.3 en 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 9 mei 2019 heeft vastgesteld op 62,39%. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.M. Chevalier