ECLI:NL:CRVB:2021:2658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van toegenomen beperkingen in het kader van de Wet WIA na eerdere afwijzing van WIA-uitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had zich ziek gemeld in 2014 en een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij per 8 augustus 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een melding van toegenomen klachten in 2019, weigerde het Uwv opnieuw een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld. De rechtbank onderschreef het oordeel van het Uwv en oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat zij niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd dat er sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische situatie van appellante niet substantieel was veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.