Uitspraak
20.4168 AW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een disciplinaire maatregel opgelegd aan een politieambtenaar, appellant, wegens plichtsverzuim. Appellant had een waardevol gebruiksvoorwerp aangetroffen tijdens een huiszoeking op 9 april 2018, maar had dit pas na bijna vijf maanden gemeld. Hij stelde dat hij bang was voor beschuldigingen van diefstal en had een slechte relatie met zijn leidinggevenden. De Raad oordeelde dat appellant niet had gehandeld zoals een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden zou doen, en dat zijn gedrag als plichtsverzuim kon worden aangemerkt. De Raad volgde appellant niet in zijn betoog dat hij niet hoefde te begrijpen dat het relevant was om informatie over het gebruiksvoorwerp te vermelden in het proces-verbaal. De Raad concludeerde dat het strafontslag, gezien de ernst van de gedragingen en de eisen van integriteit en verantwoordelijkheid binnen de politie, niet onevenredig was. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat andere collega’s in vergelijkbare situaties anders behandeld waren. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd.